Page images
PDF
EPUB

uitwendigs. 't Is geene gedeeltlyke maar eene volkomene. agting, welke zy ons bezorgt. Waar wereldivk geluk in betrokken is, zal de Stand of Rang ons ontzag afvergen. Waar eenige uitfchitterende bekwaamheid onze. verwondering trekt, is het alleen aan een gedeelte van 't Character, aan 't welk wy onze hulde afleggen. Maar, wanneer iemand uititeekt, in weezenlyke waarde en goedheid, is het de Man, de geheele Nian, dien wy agten. De Eer, welke hy bezit, is inwendig. Stelt hem in eenigen leevensftand, zelfs in eenen geringen, doch geeft alleen gelegenheid dat zyne Deugden te voorfchyn komen, en gy zult hem eeren, als een Burger, of als een Vader des Huisgezins. Schittert hy in hooger leevenskring, met meer luister, zulks heeft men niet alleen toe te fchryven aan de meerdere agting, uit Rang herkom ftig; maar daar aan, dat hem een ruimer kring van werkzaamheid geopend is: dewyl zyne Deugden zich in een wyder veld vertoonen, en dermaate in 't licht verfchynen, dat zy de post, welke hy bekleedt, luister byzetten. Zelfs in de ftilte van een amptloos leeven, en den omflag ontwykenden Ouderdom, zinkt zodanig een Mensch niet weg in een vergeeten duisternis. Zyne her-, dagte Deugden worden nog vereerd, als derzeiver daadlyke uitoefening voorby is, en, tot het laatile tooneel des. leevens, volgt hem de algemeene Hoogagting. Terwyl, indien weezenlyke waarde mangelt, de toeju ching, welke een Mensch voor eenigen tyd vergezeld heeft, allengskens verdooft. Schoon hy een gedeelte zyns leevens de Wereld verblindde, ontftondt zulks daaruit, dat zyne gebreklykheid, in weczenlyke bekwaamheden, niet vermoed. wierd. Zo ras het bedrog ontdekt is, verdwynt de verfchietende Star in donkerheid. Daar is, derhalven,

een maatftok van onafhangelyke innerlyke waarde, aan welken wy, in 't einde, alles, wat na Eere onder de Kinderen der Menfchen dingt, moeten afmeeten. Naar deezen, moeten wy het afpasfen, en wy zullen altoos beyinden, dat niets, dan 't geen weezenlyk tot den Mensch behoort, het vermogen hebbe, om de Eer, die uit het hart voortkomt, weg te draagen.

Men voege hier by, dat de algemeene toeftemming des Menschdoms, in het vereeren van weezenlyke Deugd, genoeg is om te toonen, wat het waare gevoelen der menfchelyke Natuure is ten deezen opzigte. Alle andere eifchen op Lere zyn voorbygaande en veranderlyk. De maate van

agting beweezen aan uiterlyke omstandigheden, verande ren met de vormen van Regeering, en de heerfchende Mode der tyden. Hoedanigheden, welke men in 't eene land hoogst vereert, worden in een ander klein geagt. Ja, 't geen, in eenige Gewesten der Aarde, den eenen Mensch boven den anderen verheft, zal hem elders aan veragting en uitjouwing blootstellen. Doch waar was ooit op 't ganfche Wereldrond een Volk, 't welk innerlyke waarde, ongemaakte Godsvrugt, ftandvaste en geregeld werkende Deugd, niet eerde? Voor wien werden, in de Heidenfche Wereld, Altaaren opgerigt, dan voor de zodanigen, die, door hunne Verdieniten en Helden arbeid, door hunne uitvinding van nuttige Kunften, of door eenige treffende bedryven van weldaadigheid voor hun Vaderland of voor het Mensch dom, waardig gekeurd werden, naar het heerfchend gevoelen, om van onder de Menfchen weggenomen, en aan 't getal der Goden toegevoegd, te worden? - Zelfs de namaakzels der Deugd, zo vaak in de Wereld voorkomende, werken tot haaren lof mede. De Geveinsde weet, dat hy, zonder den mantel der Deugd om te hangen, alles niet genoegzaam is om hem agting te verfchaffen. Tusfchen beiden komend belang, of verkeerdheid van aart, moge nu en dan eenigen aanzetten om den opregten en goeden tegen te ftreeven, ja zelfs te haaten. Maar hoe zeer de Characters van zodanige Perfoonen mogen misnomen, of in een verkeerden dag gefteld worden, durven nogthans de boozen, hun, in zo verre men ze voor deugdzaam erkent, niet fchandvlekken. Waare Deugd fpreekt eene taal, die de geheele Wereld door gehoord wordt; eene taal, die allen verftaan, in elk Land, onder welke Lugtftreek, is de hulde, daar aan toegebragt, dezelfde. In geen gevoelen ftemt het Menschdom meer overeen.

Eindelyk, de Eer, door Godsdienst en Deugd verworven, is Godlyk en Onfterflyk. 't Is Eer. niet alleen volgens dé waardeering der Menfchen, maar in 't oog van GOD, wiens oordeel ten maatregel ftrekt van waarheid en regt; wiens goedkeuring een onverwelklyke kroon fchenkt. Alle Eer, welke zy onder de Menfchen kunnen behaalen, is bepaald. Haare kring is eng. Haar duur kort en voorbygaande. Maar de Eer, gegrond op waare Deugd, vergezelt ons door ons geheel volgend beftaan. Decze treedt met den Mensch in eenen toekomenden flaat, en volduurt met helderen glans in eeuwigheid. 't Geen hem op Aarde agting bezorgde, zal hem agtenswaardig maaken in het gezelfchap

der

der Engelen, in de vergadering van de Geesten der volmaakt Regtvaardigen, waar wy verzekerd worden, dat zy die in Regtvaardigheid hebben uitgemunt,,, zullen fchynen ,, met den glans des uitfpanzels, en als de Starren, voor ,, eeuwig (*). Aardfche Eer is kortstondig, en in die kortstondigheid nog met vlekken befmet. In een of ander gedeelte taant de helderheid, en de verheffing wordt vernederd. Maar de Eer, die van GOD en Deugd komt, is Onvermengd en zuiver. 't Is een luister, die van den Hemel afdaalt, en in de Heilige Bladeren vergeleeken wordt, ,, by het licht van den Morgenftond, wanneer de Zon op,, gaat, zelfs by een onbewolkten Morgen; by een licht 2, 't geen in glans toeneemt, tot den vollen dag toe (†). Terwyl de Eer, die de Wereld fchenkt, gelykt naar de zwakke, en by flikkering lichtende, fakkel, dikwyls verdonkerd door den daar mede gepaard gaande rook, altoos verteerende, en eindelyk geheel uitgedoofd.

Dat hy, derhalven, die eenig bezef heeft van 's Menfchen waardigheid, die in zich de begeerte tot Eere, met den Mensch te eener dragt gebooren, gevoelt, na de voldoening van die aandrift ftreeve, door middelen zyner Natuure waardig. Dat hy het niet laate berusten by eene dier uitwendige Onderfcheidingen, door ydelen trots ingevoerd. Deeze kunnen hem niets meer dan de fchynvertooning van Agting verzorgen. Dat hy zich niet kittele wegens de toejuiching, welke deeze of geene ten toonfpreiding van bekwaamheden hem verwekke. Deeze toejuiching kan met verfmaading gepaard gaan. Dat hy uitzie na 't geen zyn Character, als Mensch, waardigheid byzet. Dat by deeze zedelyke hoedanigheden aankweeke, welke alle Menfchen in hun hart eerbied toedraagen. Dan ,, zal de Wysheid zynen hoofde een aangenaam toevoeg. zel geeven, en hem eene cierlyke Kroone leveren." Na deeze Eere mogen wy allen ftreeven. Na dien prys mag ieder, van welk een Leevensrang ook, dingen. 't Is altoos in zyne magt zich derwyze te onderfcheiden door een waardig en deugdzaam gedrag, dat hy de Agting der geenen, die hem omringen, wegdraage, cn, 't geen 't meest van allen is, de goedkeuring van GOD.

[ocr errors]

Niemand maake zich diets, dat 'er in het Godsdienflig gedeelte van dat Character iets is, 't welk daarover een

DAN. XII: 3.

(†) 2 SAM. XXIII: 4. SPR. IV: 18.

don

donkere fchaduw verfpreidt, of ftrekt tot wegneeming van die Agting, welk de Menfchen doorgaans genegen zyn aan voorbeeldlyke Deugd te fchenken. Valfche denkbeelden moge men zich van den Godsdienst vormen ; valfche en onvolkomene bevattingen van de Deugd hebben menigmaal in de weereld de overhand gehad. Doch tot waaren Godsdienst behoort geen naare droefgeestigheid, geen ongezellige geftrengheid, ftrekkende om de Menfchen de zamenleeving te doen ontvlieden, of de betooningen van werkzaame Deugd te belemmeren. Integendeel, het Godsdienftig beginzel, wel begreepen, vereenigt zich niet alleen met alle zodanige Deugden; maar onderfchraagt, verfterkt en bevestigt, dezelve. Godsdienst is verre van den luister eens Characters te verdooven, integendeel wordt die daar door vermeerderd. Deeze voegt aan de Zedelyke Deugden iets eerwaardigs toe, en maakt een deugdzaam Character heiliger. Met de cieraaden van een Paleis, om zo te fpreeken, vereenigt dezelve de grootsheid van een Tempel.

Hy, die Godsdienst en Deugd vaneen fcheidt, kent. noch den een, noch de ander. 't Is de vereeniging dier" beiden, welke 's Menfchen Character volmaakt. 't Is derzelver vereeniging, welke de groote Mannen vormde, die, in vroegere eeuwen, met zo veel Eere fchitterden, en wier Gedagtenis nog leeft in de Naagedagtenis der volgende Geflachten. Zy waren Mannen der Barmhar,, tigheid, wier geregtigheden niet worden vergeeten; zy werden in vrede begraaven, en hun naam blyft van ge flachte tot geflachte: de Volken vertellen hunne wysheid, en de Gemeente verkondigt hun lof."

39

99

[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]

hieldt," zegt daarom de Schryver van het Boek der Wysheid meer van de Wysheid, dan van Schepters en Throonen; Rykdom agtte ik voor niets in vergely ,, kinge met haar. Ik vergeleek geen Edelgefteente by

[ocr errors][ocr errors][merged small][ocr errors][ocr errors]

baar want al het Goud ten aanzien van haar is als een weinig Zands; en Zilver is als flyk tegen haar te rekenen. Boven Gezondheid en fchoone Geftalteniste heb ik haar bemind, en heb ze verkooren voor een licht want de glans uit haar wordt niet uitgebluscht. Zy is den menfche een fchat, die niet afneemt, en die dezelve gebruiken krygen Vriendfchap by GOD (*).”

(*) Beck der Wysheid. VII. 8, 11, 14.

WAAR

WAARNEEMING en genEESWYZE, GEHOUDEN NA HET
DOORZWELGEN VAN EEN SPELD.

[ocr errors]

at het ongelukkig doorflikken van Spelden en Naalden, in ons Laud, menigwerf gebeurt, en niet zelden de treurigfte gevolgen na zich fleept, is meer dan te veel bekend, en men vind, in verfcheide Geneeskundige Werken, merkwaardige voorvalien daar van opgetekend; dan men heeft niet altyd gezorgd, om teffens eene, beide met eene goede Theorie en Practyk, overeenstemmende Geneeswyze aan de hand te geeven, en dit is ongetwyffeld de oorzaak waarom meenig Geneeskundige, fchoon tydig by zulk een voorval geroepen, gewoonlyk geene andere middelen aanwend, dan om, ware het mogelyk, de nadeelige toevallen voor te komen; verwachtende dat de goede moeder Natuur het overige werk wel afdoen, en dit vreemde lichaam op deeze of geene wyze wederom ontlasten zal. Daar evenwel door deeze, of zomtyds nog wel erger, behandeling de Lyders aan het dreigendite gevaar blootgefteld worden, zo is het wel der moeite waardig, om eene andere en betere Geneeswyze algemeen bekend te maaken, in hoop dat men daardoor, by zoortgelyke voorkomende ongevallen, terstond de vereischte hulpmiddelen zal gebruiken, om de doorgaans zorglooze, doch altyd ongelukkige, Lyders, of liever Lyderesfen, eene fpoedige hulp te verfchaffen, en het is alleen tot dat oogmerk, waar toe de volgende Waarneeming en de daarby gehoudene Geneeswyze, aan het Publiek word medegedeeld.

De Dienstmaagd van den Heer J. w...., te Amfterdam, had het ongeluk, om op Zondag namiddag den 13den November 1791, een zeer scherpe fpeld, van meer dan een duim lengte, by het aankleeden, door te flikken; terstond hier op gevoelde zy eene fterk fleekende pyn in den flokdarm (Oefophagus) op de hoogte van het fchildwyze kraakbeen (Cartilago Thyroidea); men liet haar kruim van brood en gekookte aardappelen doorflikken, doch dit vermeerderde de pyn grootlyks, toen deed men haar eene goede hoeveelheid boomöly met zoetemelk drinken, het welk eene verzagting te weeg bragt, maar geene walging noch overgeeven, zo als men gehoopt hadde.

Den volgenden dag haar bezoekende, was de pyn nog op dezelfde plaats; zy had een onrustigen nagt doorgebragt,

« PreviousContinue »