Page images
PDF
EPUB

TOT FRAAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN, BETREKKELYK.

OPHELDERENDE AANMERKINGEN OVER HET BOEK
VAN RUTH.

Het

(Ontleend uit de Preface fur le Livre de RUTH.
Par CHARLES CHAÏS.)

Tet Boek van RUTH is den Tytel, welken 't zelve draagt, verfchuldigd aan eene Moabitifche Vrouwe beroemd door haare Bekeering tot den Dienst van den waaren GOD; door haare tweede Echtverbintenisfe met een uitsteekend Man uit den Stam van JUDA, en door de doorluchtige Naakomelingschap, welke haar als veradeld heeft (*).

Niet vreemd is het dit Boek aan te treffen onmiddelyk naa dat der RICHTEREN, en aan 't hoofd der Boeken van SAMUEL. Dit is de natuurlyke plaats, dewyl de Schryver, de Gefchiedenis van RUTH vermeldende, hoofdzaaklyk opgeeft de Geflachtlyst van DAVID, den Opvolger van den eerften Koning onder Israël, den Vader van alle de Koningen van Juda, en, om iets veel grooters te zeggen, den heiligen Stam uit welken de CHRISTUS voortkwam, den SCILO, welken de Volken zouden gehoorzaam zyn (†). Bezwaarlyk kon men dit ftuk in de Gefchiedenis der Richteren plaatzen: dewyl, fchoon de gevallen, in 't zelve vermeld, ten tyde der Richteren voorvielen, het tydperk zelve zeer onzeker is. Van den anderen kant, zou het plaats gunnen aan dit Boek, in het Leeven van DAVID, het verhaal der Gebeurtenisfen onder de Regeering van SAUL afgebrooken hebben. Niets was, derhalven, voeglyker dan 'er een afzonderlyk Boek van te maaken, als een Aanhangzel op de Gefchiedenis der Richteren, ent eene Inleiding tot die der Koningen (+). De hedendaagfche Fooden maaken 'er een der Migilloth van, of een der Boc

[blocks in formation]

Boeken, welken zy onmiddelyk op de vyf Boeken van MOSES laaten volgen. (1) Het Hoogelied van SALOMO; (2) RUTH; (3) de Klaagliederen van JEREMIA, (4) de Prediker, (5) ESTHER (*). Dan hunne Voorvaders rangfchikten RUTH onder de Gefchiedkundige Boeken, onmiddelyk vóór die van SAMUEL, en terftond na die der RICHTEREN, 't zelve als een Toevoegzel daarvan befchouwende; en dit is de rang, in welken de Leeraars der Christelyke Kerke 't zelve altoos geplaatst hebben (†).

Het Onderwerp deezes Boeks doet zich, in den eerften opflage, als niet zeer belangryk voor. Een hongersnood noodzaakt een Burger van Bethlehem die Stad te verlaaten met zyne Huisvrouwe en twee Zoonen. ELIMELECH, (zo was hy geheeten) komt in de velden MOABS, zet zich daar neder, en fterft. Zyne Weduwe NAOMI trouwt haare twee Zoonen, MACHLON en CHILJON, uit aan RUTH en ORPA, beide Moabiten en Heidinnen. Beide de Zoonen fterven kinderloos. NAOMI bevindt zich, met haare Schoondogters in de uiterfte verlegenheid. Inmiddels onderrigt, dat de Hongersnood in Juda was opgehouden, kiest zy de party om na Bethlehem weder te keeren. Haare Schoondogters willen haar volgen.. Zy ftelt haar de gevolgen van dien ftap met allen ernst voor oogen. ORPA voelt 'er zich door getroffen, en blyft in haar Vaderland, maar RUTH, onaffcheidbaar verbonden aan haare Schoonmoeder, houdt zich vast aan het oogmerk om haar te volgen; niets is in ftaat om haar van dit befluit af te bren gen. Zy komen te Bethlehem. RUTH tot de laagte gebragt om Koornairen op te leezen op het veld, waar men graanen inoogstte, wordt met alle vriendlykheid ontvangen, en met alle edelmoedigheid bejegend op de velden van BOAZ, een eerwaardig Man, en van rang, onder de Bethlehemiten. Zy geeft dit berigt aan NAOMI; deeze onderrigt haar, dat BOAZ een haarer naaste Bloedvrienden is, en een der geenen, die, volgens 's Lands gebruik, haar moest trouwen: zy raadt haar op den Dorschvloer van BOAZ te gaan, wanneer men met dorfchen begon, zich daar te verbergen en aan de voeten van BOAZ te gaan leggen, wanneer deeze in flaap zou gevallen weezen. RUTH gehoorzaamde; BOAZ ontwaakt,

(*) POLUS, PATRIK en HENRY.

hy

(t) CosIN, a Scholaftical History of the Canon, &c. Cap. IV, &c.

hy herkent haar, roemt haare deugd, pryst haar bestaan, en belooft haar te zullen trouwen, indien een nader Bloedverwant, dan hy, toeftemt om af te ftaan van een regt, 't geen hy hadt om haar ter Vrouwe te neemen. 's Anderendaags roept hy deezen Bloedverwant om zich op de Poorte van Bethlehem te laaten vinden, en zich te verklaaren; deeze doet plegtigen afstand van ELIMELECHS Op volger te weezen, en van het Huwelyk met RUTH. BOAZ trouwt haar, en verwekte by haar een Zoon OBED geheeten; uit OBED fproot ISAI voort, en deeze was de Vader van DAVID (*).

Dit is de korte inhoud, en het gevolg, van RUTHS Gefchiedenis. Wat heeft men meer noodig om 'er de aangelegenheid van te bezeffen? Is het niets, of is het van weinig betekenis, eene Gebeurtenis te weeten, die als 't ware ten fleutel ftrekt van de Geflachtlyst van een der grootte Vorften, van een Vorst in wien de Koninglyke Familie van JUDA haar eerften Stamvader eert? En waaraan is de Geflachtlyst voorts gehegt? Aan de grootste aller Gebeurtenisfen, aan het gewigtigte aller Voorval len, aan de Geboorte van JESUS CHRISTUS, wiens Afkomst zy aanwyst. Indien DAVID, door BOAZ en PHAREZ, afgeftamd van den Aardsvader JUDA, Zoon van JACOB, Kleinzoon van ABRAHAM, de Stam geweest is van JESUS, te Bethlehem gebooren uit de Maagd MARIA, ondertrouwd met JOSEPH, dan is die JESUS, naar den vleefche, uit het Koninglyk Bloed van DAVID, uit den Stam van JUDA, en een Spruite uit den Tronk van ISAI, gelyk de CHRISTUS weezen moest. De Godfpraaken hebben het voorzegd, de Gefchiedenis van RUTH bevestigt het (†).

't Is waar dat de Geflachtrekening van DAVIDS Huis hier geboekt is op eene wyze, die zwaarigheden baart, misfchien, op zo groot een afstand van tyd, onoplosbaar. Zints het Jaar, dat de Israëliten uit Egypte toogen, tot het vierde jaar der Regeeringe van SALOMO, rekent de Gefchiedfchryver van het Eerfte Boek der Koningen 480 jaaren. Neem van deeze 40 jaaren af, voor het verblyf diens Volks in de Woestynen van Arabie, 70 voor het Leeven van DAVID en 4 van de Regeering van SALOMO, en gy zult eene fom krygen van 114 Jaaren, die van 480 af

[blocks in formation]

afgetrokken 366 overlaaten, verloopen zedert de intrede der Kinderen Israëls in 't Land van Canaan in het Jaar der Waereld 2553, tot de geboorte van DAVID in het Jaar der Waereld 2919. Nu fchynt dit tusfchenvak van 366 Jaaren, volgens den Schryver des Boeks van RUTH, aangevuld te moeten worden door vier Geflachten. Want, indien SALMON met RACHAB trouwde, dezelfde RACHAB, die de Israëlitische Verfpieders herbergde, is het open baar, dat dit Huwelyk niet heeft kunnen voltrokken worden, dan naa de bemagtiging van Jericho, het zelfde jaar waarin GODS Volk het beloofde Land introk. Derhalven moet SALMON, naa zyn Huwelyk, nevens BOAZ, OBED en ISAI, den Vader van DAVID, die geheele tusfchenruimte aanvullen. Het moet dan zyn dat eenigen hunner, naa den anderen, de gewoone perken van 't menschlyk leeven overfchreedden, en dat bykans allen Kinderen gehad hebben in eenen zo ver gevorderden Leeftyd dat de zaak onmogelyk fchyne (*).

Geleerde Rabbynen, en naa hun eenige Christen-Uitleggers, hebben geloofd de zwaarigheid te kunnen wegnee men, met te veronderstellen, dat 'er drie BOAZSEN geweest zyn, de een de Zoon van SALMON en Vader van den tweeden EOAZ, uit wien de derde voortsproot, die het leeven gaf aan een derden, uit welken OBED gebooren werd (†). Maar dit is eene bloote gisfing, uitgedagt om zich uit verlegenheid te redden; dezelve steunt op geen grond, en, volgens allen fchyn, behoeft men 'er de toevlugt niet toe te neemen (4).

In de daad, fchoon het thans zeer zeldzaam is, en dat het waarfchynlyk reeds zo was in den tyd van welken wy fpreeken, veele perfoonen eenen zo hoogen ouderdom te zien bereiken, en zo laat Kinderen te krygen, is de zaak niet onmogelyk. Men kan met den geleerden USSERIUSiveronderftellen, dat SALMON, by RACHAB, BOAZ verwekt hadt, 42 Jaaren naa de bemagtiging van Jericho, dat BOAZ Vader van OBED wierd, 102 Jaaren oud zynde; en OBED Vader van ISAI op zyn 111 Jaar, gelyk ook ISAI van DAVID, 111 Jaaren oud zynde: deeze vier Leeftyden geeven de 366 Jaaren, welke men zoekt (S). Of

POLI Syn.

Rabb. jof. apud SERRAR. LYRA, SALIANUS CELADA, &c.、 (4) CAREZOV. Introd. ad Lib. V. T. p. 203.

(S) USSER. Chron. Sacr. Part. I. Cap. 12.

het

het kan zyn dat SALMON, 100 Jaaren bereikt hebbende, BOAZ verwekte 66 Jaaren naa den overtocht der Jordaane, dat BOAZ 100 Jaaren oud was by de geboorte van OBED en ISAI, desgelyks 100 by die van DAVID; dan bekomt men weder 366 Jaaren (*).

De hooge ouderdom dier Perfoonen moet niet ongeloof. lyk voorkomen. De zaak is niet zonder voorbeeld in laateren tyde. JEHOJODATH, de Hoogepriester, ftierf 130Jaaren oud zynde (†). PLINIUS gewaagt van Menfchen, die 120, 130 en zelfs 150 telden. USSERIUS verhaalt de Historie van THOMAS PARR, in den Jaare 1483 in het Graaffchap Shrop gebooren, en geftorven in 't Jaar 1635, oud 152 Jaaren en 9 Maanden. Hy was tweemaalen getrouwd geweest, de eerfte keer op zyn 80, en de tweede op zyn 122 Jaar. In 't Jaar zyns overlydens hadt de Graaf van Arundel hem in een Draagftoel na Londen laaten brengen, waar hy den Koning werd voorgefteld. In 't Jaar 1000 ftierf JACQUES WESTON, een Engelsch Generaal, in zyn 131 Jaar. (4) HENRI JENKINS, uit Yorck afkomftig, hadt 169 Jaaren geleefd (5). BUCHANAN getuigt, dat in zyn tyd een Visfcher van het Eiland Hitland, LAU RENS geheeten, getrouwd was, 100 Jaaren oud zynde, dat hy op zyn 140 Jaar zyn beroep op Zee nog waarnam by het flordigfte weêr, en dat hy van ouderdom ftierf, zonder ziek geweest te zyn (**). Men vermeldt van een Landfchap in Engeland, waar zich, niet zeer lang geleden, twaalf Landhoevenaars bevonden die met elkander 1000 Jaaren uitmaakten. SCALIGER fpreekt van een Grysaart van 140 Jaaren, van geheel Parys gezien in 't Jaar 1584. Hy verzekert, by verhaal en by ondervinding, lieden gekend te hebben, van 120, 125 en 130 Jaaren. OLAUS RUDBECK zegt, in zyn Atlantica, dat, volgens de Doopboeken en Sterf lysten, door zyn Broeder den Bisschop van Arofie hem gezonden, en die niets behelsden dan de drie-en-zeventig eerfte Jaaren van de laatst verloopen Eeuwe, in de uitge ftrektheid van twaalf Parochien, 232 Menfchen of dood of nog leevende gemeld wierden, van welken de jongste 90 Jaaren bereikt hadt, en eenige 140; dat boven allen uitfta

(*) POLI Syn.

2 CHRON. XXIV: 15.

USSERIUS ut fup. & POLI Synop.

[ocr errors]

S DERHAM Theol. Phys. Lib. IV. Cap. 10. Journal Etranger Juil. 1757.

(**) BUCHAN. Rer. Scot. Hist. Lib. I. Cap. 51.

N S

« PreviousContinue »