Page images
PDF
EPUB

die op de oppervlakte onzes Aardkloots voorvallen, welke wy niet zouden ontdekken, waren wy 'er zo verre van verwyderd als van de Maan. Hy voegt 'er andere bewysredenen nevens, bekragtigd door Waarneemingen, welke hy zegt gedaan te hebben met behulp eens Verrekykers van zyne uitvinding, die hem in de Maan deedt zien, dat de verlichtfte en donkerfte deelen, de groote en kleine, eene nette overeenkomst hebben met onze Zeeën, onze Rivieren, onze Meiren, onze Vlakten, onze Ber gen en onze Bosschen (*).

[ocr errors]
[ocr errors]

PLUTARCHUS de Veelheid der Werelden, algemeen door de oude Griekfche Wysgeeren geleeraard, voorgefteld hebbende, verklaart, dat hy wel verre was van hun te veroordeelen, en dat hy het zeer waarfchynlyk vondt, dat 'er eene ontelbaare, fchoon bepaalde, Veelheid der 99 Werelden was, gelyk aan de onze (†)." Het blykt uit zekere plaats by dien zelfden Gefchiedfchryver, dat men, ten zynen tyde, reeds gefchil voerde of 'er in de Maan dampen of uitwaafemingen waren, die zich boven de oppervlakte verhieven, en daar regen en andere verhevelingen baarden. PLUTARCHUS fchynt over te hellen tot de zyde der geenen, die zulks lochenden; hy geloofde, dat de Maan dermaate verhit werd door geftadig befcheenen te worden van de Zonne, dat alle vogt daar uit gedampt moest weezen, en 'er niets overbleef om nieuwe dampen te verwekken; waaruit hy afleidt, dat 'er geen Wolken, geen Regenvlaagen, geen Winden waren, en, bygevolge, geene Planten of Dieren (4). Deeze reden is dezelfde als die aangevoerd wordt door de hedendaagfchen, die zich aankanten tegen het gevoelen dat de Maan bewoond zou weezen: terwyl het eenige gevolg, 't welk men noodzaaklyk uit deeze zwaarigheden zou moeten trekken, zou zyn, dat de Weezens die deeze Planeet bevolkten, moesten verfchillen van die deeze Aarde bewoonen, en eene gefteltenisfe omdraagen, geschikt naar den verschillenden aart der Planeet, hun ten verblyve toegefchikt.

De Heer DE LA HIRE hadt, ingevolge zyner Waarneemingen, geoordeeld, dat de vlekken der Maane, die men

HEVELIUS, p. 119, 133, 134, 249, 297, & alibi. (†) PLUTARCH. Oper. 430. In Lib. de Orac. detect. (f gat pluvia.

voor

Oper. Tom. II. P.. 938. C. Nulla lunam ri

voor Zeeën hieldt, niet anders waren dan groote vlakten land, welker grond natuurlyk veel zwarter is. Maar, indien 'er geen Zeeën in de Maan gevonden worden, is 'er geen Dampkring, althans geen merkbaare; en men tragt het licht, 't welk by Zonnetaaningen zich vertoont, uit te leggen, zonder een Dampkring te veronderstellen; welk fchynzel, nogthans, het fterk fte bewys oplevert voor den Dampkring der Maaue, 't welk men kan bybrengen. Hier uit zou, naar 't denkbeeld van den Heer DE LA HI RE, volgen, dat 'er, geen dampen of regen in de Maanzynde, ook geen Planten, geen Menfchen, zouden kunnen bestaan.

De Man van de uitgebreidfte kundigheden in Europa, in alle menschlyke Weetenfchappen door en door be dreeven, de voortreflyke LEIBNITZ, viert zyner boerterye bot als hy fpreekt over het onderwerp, 't geen wy thans behandelen en laat zich, wegens de Planeetbewoonders, in deezer voege hooren:,, indien de weg van gemeen. schap met de Planeetbewoonders, volgens den Heer HUIGENS, vry gelyk aan die op onze Planeet zich bevinden, open ftondt, zou 'er eene Algemeene Kerkvergadering dienen aangelegd te worden, om te onderzoeken of men verpligt ware de Voortplanting des Geloofs buiten onzen Aardkloot uit te ftrekken. Veelen zouden ongetwyfeld be-, weeren, dat de redelyke Weezens diens Lands, niet van ADAM afftammende, geen deel aan de Verlosfing door JE SUS CHRISTUS hebben: anderen zouden misschien zeggen, dat wy niet genoeg weeten waar ADAM altoos geweest is, nog wat 'er wierd van zyne geheele naakomeling chap; dewyl men zelfs Godgeleerden gevonden heeft, die de Maan voor de plaats van het Paradys hielden; en misschien zou men by de meerderheid, als het veiligste, befluiten, deeze twyfelagtige Menfchen te doopen, onder voorwaarde dat zy 'er vatbaar voor waren; doch ik twyfel of men hun ooit Priesters in de Roomfche Kerk zou maa ken; dewyl hunne Corporatien altoos twyfelagtig zouden weezen, en men het Volk blootstellen aan een daadlykę Afgodery, volgens de onderftelling dier Kerke. Gelukkig ontlaat de natuur der zaake ons van deeze verlegen, heid (*)."

Op eene andere plaats van HUIGENS en FONTENELLE ge

(pro

(LEIBNITZ, Nouveaux Essais fur l'entendement humain, p. 274.

die op de oppervlakte onzes Aardkloots voorvallen, welke wy niet zouden ontdekken, waren wy 'er zo verre van verwyderd als van de Maan. Hy voegt 'er andere bewysredenen nevens, bekragtigd door Waarneemingen welke hy zegt gedaan te hebben met behulp eens Verrekykers van zyne uitvinding, die hem in de Maan deedt zien, dat de verlichtfte en donkerfte deelen, de groote en kleine, eene nette overeenkomst hebben met onze Zeeën, onze Rivieren, onze Meiren, onze Vlakten, onze Ber gen en onze Bosschen (*).

[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]

PLUTARCHUS de Veelheid der Werelden, algemeen door de oude Griekfche Wysgeeren geleeraard, voorgesteld hebbende, verklaart dat hy wel verre was van hun te veroordeelen, en dat hy het zeer waarfchynlyk vondt, dat 'er eene ontelbaare, fchoon bepaalde, Veelheid der Werelden was, gelyk aan de onze (†)." Het blykt uit zekere plaats by dien zelfden Gefchiedfchryver, dať men, ten zynen tyde, reeds gefchil voerde of 'er in de Maan dampen of uitwaafemingen waren, die zich boven de oppervlakte verhieven, en daar regen en andere verhevelingen baarden. PLUTARCHUS fchynt over te hellen_tot de zyde der geenen, die zulks lochenden; hy geloofde, dat de Maan dermaate verhit werd door geftadig befcheenen te worden van de Zonne, dat alle vogt daar uit gedampt moest weezen en 'er niets overbleef om nieuwe dampen te verwekken; waaruit hy afleidt, dat 'er geen Wolken, geen Regenvlaagen, geen Winden waren, en, bygevolge, geene Planten of Dieren (4). Deeze reden is dezelfde als die aangevoerd wordt door de hedendaagfchen, die zich aankanten tegen het gevoelen dat de Maan bewoond zou weezen: terwyl het eenige gevolg, 't welk men noodzaaklyk uit deeze zwaarigheden zou moeten trekken, zou zyn, dat de Weezens, die deeze Planeet bevolkten, moesten verfchillen van die deeze Aarde bewoonen, en eene gefteltenisfe omdraagen, geschikt naar den verschillenden aart der Planeet, hun ten verblyve toegefchikt.

[ocr errors]

De Heer DE LA HIRE hadt, ingevolge zyner Waarneemingen, geoordeeld, dat de vlekken der Maane, die men

HEVELIUS, p. 119, 133, 134, 249, 297, & alibi. (†) PLUTARCH. Oper. 430. In Lib. de Orac. detect. (f) gat pluvia.

voor

Oper. Tom. II. p. 938. C. Nulla lunam ri

voor Zeeën hieldt, niet anders waren dan groote vlakten land, welker_grond natuurlyk veel zwarter is. Maar, indien 'er geen Zeeën in de Maan gevonden worden, is 'er geen Dampkring, althans geen merkbaare; en men tragt het licht, 't welk by Zonnetaaningen zich vertoont, uit te leggen, zonder een Dampkring te veronderstellen; welk fchynzel, nogthans, het fterk fte bewys oplevert voor den Dampkring der Maane, 't welk men kan bybrengen.. Hier uit zou, naar 't denkbeeld van den Heer DE LA HI RE, volgen, dat 'er, geen dampen of regen in de Maan zynde, ook geen Planten, geen Menschen, zouden kunnen beftaan.

De Man van de uitgebreidfte kundigheden in Europa, in alle menschlyke Weetenfchappen door en door be dreeven, de voortreflyke LEIBNITZ, viert zyner boerterye bot als hy fpreekt over het onderwerp, 't geen wy thans behandelen en laat zich, wegens de Planeetbewoonders, in deezer voege hooren: indien de weg van gemeen. fchap met de Planeetbewoonders, volgens den Heer HUIGENS, vry gelyk aan die op onze Planeet zich bevinden, open ftondt, zou er eene Algemeene Kerkvergadering dienen aangelegd te worden, om te onderzoeken of men verpligt ware de Voortplanting des Geloofs buiten onzen Aardkloot uit te ftrekken. Veelen zouden ongetwyfeld be-, weeren, dat de redelyke Weezens diens Lands, niet van ADAM afftammende, geen deel aan de Verlosfing door JESUS CHRISTUS hebben: anderen zouden misschien zeggen, dat wy niet genoeg weeten waar ADAM altoos geweest is, nog wat 'er wierd van zyne geheele naakomeling chap; dewyl men zelfs Godgeleerden gevonden heeft, die de Maan voor de plaats van het Paradys hielden; en misfchien zou men by de meerderheid, als het veiligste, befluiten, deeze twyfelagtige Menfchen te doopen, onder voorwaarde dat zy 'er vatbaar voor waren; doch ik twyfel of men hun ooit Priesters in de Roomfche Kerk zou maa ken; dewyl hunne Corporatien altoos twyfelagtig zouden weezen, en men het Volk blootstellen aan een daadlyke Afgodery, volgens de onderftelling dier Kerke. Gelukkig ontlaat de natuur der zaake ons van deeze verlegen, heid (*)."

Op eene andere plaats van HUIGENs en FONTENELLE gefpro

(*) LEIBNITZ, Nouveaux Essais fur l'entendement humain, p. 274o

fproken hebbende, fchryft hy,,, men zou zeggen dat het, in het Ryk der Maane van Arlequin, alles gaat gelyk hier. 't Is waar, dat men geheel anders oordeelt over de Maanen, (die alleen Satelliten zyn), dan over de Hoofdplaneeten. KEPLER heeft een klein Boekje nagelaaten, waarin men eene geestige verfiering van den ftaat der Maane aantreft, en een vernuftig Engelschman laat een Spanjaard van zyne vinding, door de Trekvogelen na de Maan voeren, zonder te fpreeken van CYRANO (*), die naderhand deezen Spanjaard ging opzoeken. - Eenige Mannen van vernuft, een heerlyk tafereel willende geeven van het toekomend leeven, laaten de Zielen der Gelukzaligen van Wereld tot Wereld gaan; en onze verbeelding vindt daar ligt een gedeelte der uitsteekende bezigheden, welke men aan geesten kan geeven. Maar welk eene pooging zy ook doen, twyfel ik of dit kan aangaan ter oorzaake van den grooten tusfchenftand tusfchen ons en die geesten en de groote verfcheidenheid welke men daar aantreft. En, tot den tyd toe dat zy de Verrekykers zullen uitgevonden hebben, op hoedanige DESCARTES ons deedt hoopen, waar mede wy gedeelten der Maane niet veel grooter dan onze Huizen kunnen ontdekken, kunnen wy niet bepaalen hoe het is op een Kloot van de onze verfchillende (†)."

De Abbé PAULIAN houdt de Veelheid der Werelden voor een loutere harsfenfchim, en het Werk van FONTENELLE Voor een Roman, aan welke hy voorts, in zekeren zin regt doet. Hy haalt de plaats aan van den Burger te Parys op den tooren van Notre Dame nà St. Denis ziende, door ons hier boven vermeld, en zegt, dat FONTENELLE op deezen grondflag zyne redenen bouwt om ons te overtuigen dat de Maan bewoond is:,, Het fchynt my toe," voegt hy 'er nevens, dat dit het ,, bewyzen is van een voorstel omtrent op eenen trant ,, van iemand, die niet begeert geloofd te worden." Maar FONTENELLE wist zeer wel, dat gelykenisfen geen bewys opleveren, en het is niet op dien grondflag dat hy zyn gebouw ophaalde; maar wel op de overeenkomsten en gelykvormigheden van de Maan, met de Planeet, welke

[ocr errors]
[ocr errors]

wy

(*) De Schryver van dten naam hier boven, bl. 316, vermeld. VERT.

(†) LEIBNITZ, als boven, p. 440.

« PreviousContinue »