Page images
PDF
EPUB

en doen tevens blijken, dat hij hetzelve geheel meester is; maar hierdoor is het moeijelijk, om van hetzelve een doorloopend verslag te geven. Daarom bepaalden wij ons alléén tot de mededeeling eener algemeene inhoudsopgave; terwijl wij, den Doorluchtigen Schrijver willende volgen, zijn werk grootendeels zouden hebben moeten uitschrijven.

Het is een niet gewoon, maar daarom des te gelukkiger verschijnsel, te ontwaren, dat een Vorst, geroepen om eenmaal den Zweedschen troon te bestijgen, reeds nu zich innig doordrongen gevoelt van het welbegrepen belang zijner toekomstige onderdanen, en, toegerust met eenen echt wijsgeerigen zin en eenen verlichten godsdienstigen geest, diep ingrijpt in de belangen van een achtingwaardig volk, dat hem eens als Koning zal begroeten: wat is er niet voor een land te hopen, waar de naaste erfgenaam der kroon als een andere NUMA onder zijne landgenooten is opgetreden !

Voor elk, die geen vreemdeling is in het groot aantal geschriften, gedurende de laatste twintig jaren, over Straffen en Strafgestichten in het licht gegeven, is het buiten kijf, dat de vorstelijke Schrijver, niet dan na langdurig, naauwkeurig, ernstig en onpartijdig onderzoek, zich voor de toepassing van het stelsel van Pennsylvanië heeft verklaard. Van bl. 1 tot 76 vinden wij de resultaten van dat onderzoek beknopt en zaakrijk voorgesteld, en van bl. 77 tot aan het einde wordt over de toepassing van hetzelve in Zweden gehandeld. Alhoewel bepaaldelijk voor dat Rijk geschreven, is dit gedeelte rijk in opmerkingen, die het verstand en hart des Schrijvers tot eere verstrekken, en overal elders eene ernstige overweging en behartiging waardig zijn.

Indien wij bij dit geschrift eenigzins breedvoerig stil stonden, het was voornamelijk om de lektuur van hetzelve onder onze Landgenooten aan te prijzen. De kennis omtrent gevangenen en gevangenissen is, over het algemeen, bij het beschaafde gedeelte des publieks, niet onmiddellijk in verband staande met Wetgeving, Regtspleging of Gevangenisadministratie, hoogst oppervlakkig en onvolkomen, en weinigen gevoelen opgewektheid tot de lektuur van meestal lijvige boekdeelen, waarin over de genoemde onderwerpen gehandeld wordt. Met het geschrift van Prins oSCAR in de hand, kan het groot publiek die uitvoerige werken ligt ontberen, en elke lezer zal zich op het standpunt geplaatst

zien, vanwaar hij een zoo belangrijk onderwerp, met verhelderde blikken, kan beschouwen.

Dit is te meer van belang, vermits, in den oogenblik waarin wij deze regels schrijven, de Tweede Kamer der Staten Generaal zich onledig houdt met het onderzoek van een gedeelte van het Wetboek van Strafregt. Wij kunnen de resultaten van dit onderzoek niet vooruitloopen; maar mogen het als ontwijfelbaar zeker beschouwen, dat de wijze van toepassing der gevangenisstraffen, in verband beschouwd met den toestand en het lokale der Strafgestichten, met de Strafwet één geheel behooren uit te maken. Met andere woorden: dat men het eerst onderling eens zal behooren te zijn over het antwoord op de groote vraag: hoedanig onze toekomstige Strafgestichten zullen worden ingerigt, en welk stelsel men daarbij zal volgen? alvorens men tot het zamenstellen en onderzoeken eener Strafwet zal kunnen overgaan. Zeer belangrijk en lezenswaardig is, ten aanzien van dit onderwerp, het geschrift van den Hoogleeraar DEN TEX, tevens Lid der Tweede Kamer, te vinden in de Nederlandsche Jaarboeken voor Regtsgeleerdheid en Wetgeving, IVde deel, bl. 529 e. v. als ook de, dezer dagen, in het licht verschenen Gedachten van den Heer w. H. SURINGAR. Al wie belang stelt in de welvaart des vaderlands, de ontwikkeling van eenen verlichten volksgeest, en de bevordering eener echt vaderlandsche denkwijze, zal, ook na de lektuur van het aangekondigde geschrift, de beide zoo even genoemde stukjes met welgevallen in handen nemen, en van het hoog gewigt der zaak, vooral in dezen tijd, volkomen overtuigd worden.

[ocr errors]

Wij besluiten dit verslag, ook met een' terugblik op Nederland, met de woorden van den Franschen Vertaler van dit werkje, den Heer ADRIEN PICOT, Lid der Commissie van administratie over de gevangenissen in het kanton Gein het Voorberigt voor hetzelve geplaatst: La Fran»ce, elle aussi, aspire au jour qui verra la réforme sérieuse » des prisons, et l'établissement de maisons véritablement pénitentiaires. De ce qu'un tel fait social n'est pas encore accompli parmi nous, on peut conclure que les aspirations » du pays ont encore besoin de s'éclairer et de s'affermir par , la discussion, ou bien que des idées fausses, des erreurs Détourdiment propagées, n'ont pas été suffisamment combattues: double et sainte mission que s'est donnée le Prince

[ocr errors]

S. P. LIPMAN, OVER STRAFFEN EN STRAFGESTICHTEN.

124 » Oscar, et dont la France, toujours amie de la vérité, est » aussi appellée, nous l'espérons, à recueillir les nobles fruits.”

Ontwerp over de middelen, waardoor het mogelijk zoude kunnen gemaakt worden, om een groot gedeelte der Nederlandsche Nationale Schuld op de Oostindische Koloniën te converteren, de Inkomsten van het Gouvernement in Indië te vermeerderen en aan den ondernemingsgeest van partikulieren een ruim veld te openen. Door ▲. c. B. TÖNSEN, Med. Doct. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1842. In gr. 8vo. IV en 78 bl. f 1-:

Vernieuwd licht des Koophandels, of grondig onderwijs in de Koopmans-Rekenkunst van s. B. STRABBE. Geheel omgewerkt en naar het tegenwoordige gebruik ingerigt door II. G. WITLAGE. Iste Stuk. Koopmansrekeningen. 's Gravenhage en Amsterdam, bij de Gebr. van Cleef en G. J. A. Beijerinck. 1840. In gr. 8vo. IV en 226 bl. ƒ 1-80.

De Heer Med. Dr. TÖNSEN zegt, dat een tienjarig verblijf in Nederlandsch Oost- Indië hem gelegenheid heeft gegeven, om met derzelver financiélen en statistieken toestand bekend te worden, en zijn hier aangekondigd Ontwerp geeft er de blijken van. Het is opgesteld in den geest van den Graaf VAN DEN BOSCH, wiens plan de Schrijver zoekt te ondersteunen door aanvoering van nog meerdere drangredenen. Er is inderdaad zeer veel bijgebragt ten voordeele van die formatie van 200 perceelen, voor een zeker getal jaren aan partikulieren af te staan, tegen levering van geheel het product, hetwelk die perceelen op het oogenblik der overname opbrengen. Doch onder de moeijelijkheden, om een groot deel der Nationale Schuld, zelfs f 500,000,000, op de OostIndische Koloniën te convertéren, vinden wij niet opgenoemd de onbevoegdheid van de Regering niet alleen, maar zelfs van de Wetgeving, om de Rentheffers van den Staat voor den ontvang hunner intresten op de Koloniën te verwijzen. Buiten toestemming des schuldeischers mag geenerlei schuldenaar, dus ook de Staat niet, hem van zijn verkregen regt ontzetten, door hem daarvoor een ander regt in de plaats te geven. Overigens, de berekeningen des Schrijvers

zoo aan het Gouvernement, als aan de Staten Generaal ter toetsing overlatende, meenen wij hier alleen te moeten aanmerken, dat, wanneer er zulk eene conversie mogt plaats grijpen, het zou behooren te geschieden onder aanbod van vollen afleg van kapitaal en intrest aan zoodanige houders van Inschrijvingen op het Grootboek of certificaten, als niet mogten verkiezen, hunne schuldvordering, laste den Staat, geheel of gedeeltelijk geconverteerd te zien in schuldbrieven, laste de Koloniën, al ware het, dat die 200 perceelen voor de betaling dier schuldbrieven wierden gehypothekeerd.

Het werk van A. B. STRABBE, getiteld: Vernieuwd licht das Koophandels, was reeds sedert ruim eene halve eeuw bekend. Vele herdrukken, de latere zelfs met verbeteringen en bijvoegselen, vooral door den Heer J. VAN WIJK, RZ., verrijkt, hebben sedert het licht gezien. Nog vollediger is de tegenwoordige uitgaaf door den Heer WITLAGE, waarvan hier het eerste stuk wordt aangekondigd, bevattende de Koopmansrekeningen; terwijl de Wisselrekening in het tweede of laatste stuk zal worden opgenomen. Dat dit werk uitgebreide verdiensten bezit, behoeven wij niet aan te toonen, maar men vergunne ons een paar teregtwijzingen. Bl. 18 staat:

Een last heeft 30 mudden of zakken, of 1000 (lees 3000) koppen." Dit is eene dadelijk in het oog vallende drukfout, die bij de achteraan gevoegde Errata niet verbeterd is.

Bl. 131 lezen wij :

» De hooge of lage koers van den intrest hangt voornamelijk af 1o. enz. 4. van wetsbepalingen." Waarop, onder aan de bladzijde, staat aangeteekend:

>(*) In Engeland, Frankrijk (wet van 3 Sept. 1807), Oostenrijk, Pruissen en Saksen zijn Wetsbepalingen, waarbij in Burgerlijke 5% en in Handelsbedrijven 6° interest is geoorloofd.

0

In Beijeren 10% in de week, dat is 61%, van Wissels. Voor zoo verre wij weten, bestaan in de Nederlandsche Wetboeken daaromtrent geene bepalingen." Hieruit zou volgen, dat men tegenwoordig bij ons ook boven de 5o in burgerlijke, en boven de 6o in handelszaken, zou mogen bedingen. Doch art. 1804 van het Burg. Wetb. zegt wel: De bij overeenkomst bedongen interessen mogen de wettelijke te boven gaan, in alle de gevallen waarin de wet zulks niet verbiedt." Maar in de uitgave van het Burg. Wetb. onder BOEKRESCH. 1843, NO. 3.

I

toezigt van Mr. s. P. LIPMAN (te Amsterdam, bij P. MEIJER WARNARS en J. C. VAN KESTEREN, 1839, en dus in het licht verschenen vóór de uitgaaf van dit eerste stuk van het vernieuwd licht des Koophandels) lezen wij reeds, bl. 534, aan het hoofd van den XIVden titel van het derde boek:

. Men zoude zich hoogst vergissen, indien men de uitdrukking van art. 1804 B. W., gelijk aan die van art. 1907 van 't Code Civil, volgens welke de bij overeenkomst bedongen interessen de wettelijke mogen te boven gaan in alle de gevallen, waarin de wet zulks niet verbiedt, in dien zin opvatte, dat nu de wet van 3 Sept. 1807 is afgeschaft. Niets minder was de bedoeling van den wetgever: de uitzondering maakt nog altijd den eigenlijken regel uit: want het is ook nu verboden gebleven [in burgerlijke zaken] meer dan vijf, of in koophandel [meer dan] zes ten honderd te bedingen. De algemeenheid der uitdrukking strekt alleen daartoe, dat eene mogelijke latere herziening dezer ons van de Fransche heerschappij achtergebleven wet, waartoe of verandering in de geldswaarde, of ook een geheel verschillend en meer vrijzinnig beginsel van wetgeving op dit punt kon leiden, echter geene verandering in deze bepaling van de Burgerlijke Wet zal behoeven te weeg te brengen."

Daar die opmerking ons gegrond schijnt, vestigen wij hierop de aandacht van allen, die van dit voor kooplieden geschrevene werk gebruik maken, opdat niemand eene onvoorzigtigheid bega,

Het Fivelingoër en Oldampster Landregt. Een oud friesch Handschrift uit de 14de Eeuw. Met eene vertaling door Jr. Mr. M. DE HAAN HETTEMA, Regter Commissaris bij de Arrondissementsregtbank te Leeuwarden. Te Dockum, bij D. Meindersma, Wz. 1841. In gr. 8vo. X en 272 bl. f 2-70.

Niet alleen voor de studie van het oud Friesche regt, maar niet minder voor die der taal is dit werk belangrijk. Na eene voorrede van den Vertaler, die echter den grondtekst steeds naast de vertolking heeft laten drukken, volgt het eigenlijke werk, bevattende eerst de voorrede of het gemeenschappelijk hoofd der oude wetten; daarna de verschillende titels of deelen: Van de Kesten. Van de Landregten.

« PreviousContinue »