Page images
PDF
EPUB

Van de Keuren. Van het Zeendregt. Boetregister. Gemengde bepalingen. Asegaregt en erfenissen. Oldampster Regt. Hunsingoër wilkeuren. Zijl- en dijkregt. Focke Ukena willekeur.

Alles tot dusver is Friesch met het Hollandsch er naast, uitgezonderd het 10de deel, zijl- en dijkregt van Delfzijlen, en het 11de deel, de willekeur van Focke Ukena, beide in het Platduitsch, en daarom onvertaald gelaten; zijnde dat laatste stuk eene overeenkomst van den jare 1427 tusschen de Abten, Prelaten, Hoofdpriesters, Hovelingen en de Gemeenten der landen tusschen de Lauwers en de Eems ter eenre, en FOCKE UKENA, HIJSKEN, Proost te Emden, ENNEN in der Gred en YMEL te Grimersum, ter andere zijde.

Voorts levert Jhr. HETTEMA, als bijlagen, I. Het Rustringer Regt; II. den Boedel- of Fia - eed: beide Friesch en Hollandsch. Verder: vergelijkingen van den Frieschen tekst van het Fivelingoër Regt met de drie Platduitsche manuscripten; aanmerkingen op (den bestaanden tekst van) het Fivelingoër en Oldampster Landregt; en eindelijk, een woordregister tot gemak van den lezer.

Verbazend is in dit zamenstel van wetten de mengeling van waarheid, regtvaardigheid en gezond verstand, met grove dwaling, barbaarschheid en ongerijmdheid. Men ziet en kent er het oude Friesland in. Te regt zegt Jhr. HETTEMA aan het slot zijner voorrede: Oude wetten, oude legenden, oude kronijken, ja! geslachtregisters van de oude familiën hier te lande, en uit deze laatste leert men dikwijls de drijfveren kennen, waarom zóó en niet anders in den Staat gehandeld werd zijn het, welke ons eene naauwkeurige geschiedenis van ons gewest kunnen geven; en vóór dat deze er zijn (niet zijn is zeker eene drukfout, of men leze zoo lang deze er niet zijn) is het onmogelijk eene goede geschiedenis van onze Provincie [Friesland] te geven. Gij weet, dat de onze (d. i. hier de Friesche) gebrekkig is."

Liste litéraire Philocophe, ou Catalogue d'étude de ce qui a été publié jusqu'à nos jours sur les sourds-muets; sur l'oreille, l'ouïe, la voix, le langage, la mimique, les aveugles etc. etc., par c. GUYOT, Dr. en Med. et R. T. GUYOT, Dr. en Droit, Instituteurs de Sourds-Muets, Chevaliers de

l'Ordre du Lion Neerlandais. A Groningue, chez J. Oomkens. 1842. Forme gr. 8vo. 559 pages. ƒ 6 - :

Dit it boek bevat eenen hoogst belangrijken catalogus van hetgeen er is geschreven over doofstommen en derzelver onderwijs, met alles wat daarmede in verband staat, de gebreken van het gehoor, de stem, enz. Voorts over de gebarentaal, de spraak, letterteekenen en hetgeen daartoe behoort; met een aanhangsel over blindheid en onderwijs van blinden. Met verbazing zagen wij de gestreng wetenschappelijke orde, den ontzettenden rijkdom, en de bijna alle denkbeeld overtreffende volledigheid. De orde laat niets te wenschen over; meermalen vindt men, ten gevolge daarvan, hetzelfde boek twee- en driemalen aangehaald, en niets is gemakkelijker, dan met eenen enkelen blik op de inhoudsopgave aanstonds te vinden, wat men zou willen zoeken. Bij het doorbladeren der bladzijden, geheel bestaande uit titels van oudere en nieuwere Latijnsche, Engelsche, Hoogduitsche, Fransche, Spaansche, Italiaansche, Noordsche, Nederduitsche boeken, kan men zijne bewondering niet ontzeggen aan den arbeid, het geduld, de oplettendheid en de uitgebreide kundigheden der voortreffelijke mannen, die aan het hoofd van het Groninger Instituut staan. Want niet alleen honderden bij honderden van boeken en boekjes worden hier aangehaald, maar ook ontelbare verhandelingen, of ook kortere stukken en stukjes van allerlei Maand-, Week- en Dagbladen, in- en uitlandsche; door al hetwelk deze lijst eene zoo hooge mate van naauwkeurigheid heeft bekomen, dat wij, eenen geruimen tijd lang nu en dan alles, wat ons in de gedachten kwam, in den catalogus gezocht hebbende, niets misten; geen oud of nieuw, belangrijk of min beduidend, hetzij het regtstreeks of maar zijdelings tot het onderwerp behoorde; geen artikel in een periodiek werk, waarvan ons de herinnering toevallig was bijgebleven; zelfs niet in een Penningmagazijn en dergelijke schriften niets. En niet alleen het oorspronkelijke, maar ook veelal de vertalingen. Alleen van PERNETTY vonden wij aangehaald: Versuch einer Physiognomie a. d. Franz. III Theile, vermoedelijk eene overzetting van het althans niet aangehaalde (*) oorspronkelijk Fransche werk: la con

(*) Zoo de Verzamelaars van deze uitgebreide litera

naissance de l'homme moral par celle de l'homme physique, van denzelfden Schrijver, 2 Tomes, Berlin 1776.

Wij hopen dat de Uitgever van dit uit deszelfs aard nog al kostbare boek, door een ruim buitenlandsch debiet, voor zijne opoffering zal worden schadeloos gesteld, en de Nederlandsche naam alzoo te meer bij vreemdelingen in eere blijve. Het is regt goed, dat het in de algemeen bekende Fransche taal is.

Wat zijn er, dachten wij menigmaal onder het doorloopen, toch een boeken in de wereld, daar over een betrekkelijk niet zeer veel, althans nog niet lang, besproken onderwerp reeds zooveel bestaat!

tuur er belang in mogten stellen, zij het hun aangeboden door Ref.

Zedelijke Vertoogen, uit HORATIUS ontleend, door Mr. A. w. ENGELEN. Te Groningen, bij W. van Boekeren. 1841. In gr. 8vo. 59 bl. f :-75.

Rec. had dit kleine boekje wel eerder mogen aankondigen; maar wat zal men zeggen? Er komt dagelijks zooveel in het licht, hetwelk eene aankondiging verwacht, dat er wel eens een of ander blijft liggen. Zoo ging het ook met dit drietal Zedelijke Vertoogen. Bij de eerste ontvangst had Rec. ze met het grootste genoegen gelezen, en later was hem zijne taak als beoordeelaar uit de gedachten gegaan, totdat hij het bundeltje onlangs weder in handen nam. Eigenlijk verheugt hij er zich over, dat dit lange vertragen hem in staat stelt, om de aandacht van het publiek nog eens te vestigen op deze stukjes. In den grooten stroom der telken maande uitgegevene werken gaat menigeen als onopgemerkt voorbij, dat ongetwijfeld verdiende in geheugenis te blijven. En zoo Dichter en Uitgever eene spoediger aankondiging hadden verwacht, onze latere beoordeeling roepe het werk nog eens in veler geheugen terug, en beware het voor een te vroegtijdig vergeten worden.

De Heer ENGELEN, wiens talent voor deze soort van satyrischen dichttrant wij reeds kenden, en die daarvan nog niet lang geleden eene proeve gaf in zijne Nanutsvoorlezing, geeft ons hier drie Zedelijke Vertoogen, aan HORATIUS ontleend.

Met volle regt gebruikt hij dit woord. Hij heeft het gronddenkbeeld uit dezen dichter genomen, maar overigens ontwikkelt hij het op zijne eigenaardige manier. Het zijn zeer vrije navolgingen, en die bij deze vrijheid op sommige plaatsen toch weder eene wonderbare getrouwheid voegen, en over het geheel als proeven mogen dienen, op welke wijze de satyren der oude dichters voor ons publiek zouden behooren te worden overgebragt.

De eerste dezer Zedelijke Vertoogen, Oordeelvellen getiteld, is eene navolging van HORATIUS Sat. I. 3. Zeker, weinige gebreken zijn zoo algemeen, en met regt mag ENGELEN zeggen, dat de fout, die voor tweeduizend jaar te Rome algemeen was, ook in ons vaderland maar al te veel heerscht, en zal blijven heerschen, zoo lang er menschen zijn. De geestige waarschuwingen van den Latijnschen dichter zijn zoo gelukkig overgebragt en op ons en onze dagen toegepast, dat niemand hier aan eene navolging zou denken, indien hij niet het oorspronkelijke van HORATIUS naast zich legde en met het Hollandsche vergeleek. De voorbeelden zijn zoo gelukkig gekozen, en de losheid en gemakkelijkheid der versificatie zoo juist naar het onderwerp berekend, dat wij ook hier weder, gelijk in meer stukken van den Heer ENGELEN, levendig gevoelen, met welk een goed gevolg hij zijnen meester BILDERDIJK heeft bestudeerd en hem deze kunst van navolgen, zoodat het schier oorspronkelijk wordt, heeft afgezien.

Schijn en zijn is de titel van het tweede stuk, aan hetwelk de zestiende brief uit het eerste boek van HORATIUS ten grondslag ligt. Daarin wordt de noodzakelijkheid gepredikt, om niet alleen te schijnen, maar ook te zijn, waarvoor men zich uitgeeft of gehouden wordt. Alleen hij, die wezenlijk braaf is, kan zich zoowel boven den lof, als boven den smaad der wereld verheven achten. Uitwendig vertoon alleen heeft hier geene waarde, evenmin als de ware deugd daar gevonden wordt, waar het kwade enkel uit vrees voor straf wordt nagelaten.

De rot is eerlijk ook, maar vreezend voor den val. Waarom ontziet de wolf de vette lammrenstal, Of pleegt de looze vos geen eend- of hoenderslagting? Uit vrees voor klem of seis, maar niet uit pligtsbetragting. De waarlijk brave man onthoudt zich van het kwaad, Wijl hij de deugd bemint en de ondeugd schuwt en haat;

Maar gij, uit vrees voor straf; en hoopt ge op straffeloosheid,
Dan viert gij onbeschroomd den teugel aan uw boosheid.

Blijft dan uw misdaad ook verborgen, 't is mij lief,
Maar wie in 't donker steelt, is des te meer een dief.

Wil men zien, hoe naauwkeurig de eerste regels hier zijn nagevolgd, men hoore:

Cautus enim metuit foveam lupus, accipiterque
Suspectos laqueos, et opertum miluus hamum.
Oderunt peccare boni virtutis amore.

Tu nihil admittes in te formidine poenae.
Sit spes fallendi: miscebis sacra profanis.

De achttiende brief van hetzelfde boek eindelijk geeft den Dichter aanleiding tot zijn derde vertoog: Vriendschapspligten getiteld, en waarin hij doet gevoelen, op welke wijze men met zijne vrienden, vooral met aanzienlijke, moet omgaan, om van den eenen kant geen pluimstrijker te worden, en van de andere zijde niet door ruwheid en gemis van toeschikkelijkheid te beleedigen. Wil men ook hier eenige regels vergelijken, Rec. geeft ze, waar zijn oog het eerst valt, vs. 10-20.

Alter in obsequium plus aequo pronus et imi
Derisor lecti, sic nutum divitis horret,

Sic iterat voces et verba cadentia tollit,
Ut puerum saevo credas dictata magistro
Reddere: vel partes mimum tractare secundas.
Alter rixatus de lana saepe caprina

Propugnat nugis armatus; scilicet ut non

Sit mihi prima fides, et, vere quod placet, ut non

Acriter elatrem: pretium aetas altera sordet.

Ambigitur. Quid enim? Castor sciat an Dolichos plus:
Brundisium Minutî melius via ducat an Appî.

ENGELEN zegt:

De een durft, aan 's rijkaarts disch vol eerbied neergezeten,
Uit eigen aandrift zich geen enklen kik vermeten,

En speelt volmaakt den rol in alles als een aap.
Hij praat zijn gastheer na, gelijk een boerenknaap,
Die 't A. B. C., dat zijn geheugen kwam te ontglippen,
Eerbiedig nabaauwt van zijns meesters achtbre lippen.

« PreviousContinue »