Page images
PDF
EPUB

in welks aanhef de algemeen bekende ongelukken van het vorige jaar: Hamburg, Versailles, St. Domingo, treffend vermeld worden:

Van 't Noorden is een stem vernomen

En 't Zuiden antwoordt: ondergang!

Een stoute greep, den echten Dichter waardig, is het verwijt aan LA MARTINE, wien men voor den steller houdt van het vermaarde Rouw-adres der Kamer aan den Koning der Franschen, met de woorden: Frankrijk is sterk en onsterfelijk:

Zijt gij het, Spreker zoo verheven!
Zijt gij het, Zanger zoo vol ziel!
Wien, door 't getij der eeuw gedreven,
Zoo roekeloos een woord ontviel?

Doorluchte Pelgrim uit die streken,

Vanwaar het Heil onze aard' bescheen!
Van 't eeuwig Frankrijk kost gij spreken?
Die, waar gij 't aardrijk hebt betreên,

Puinhoopen zaagt en naakte gronden,
Waar wereldmonarchijën stonden,
Waar Babylon het gouden hoofd

Ten hemel, prachend, plag te beuren:
Ik zal als weduw nimmer treuren,

[ocr errors]

1k

word van kind'ren nooit beroofd (*).

Jammer, dat in een zoo krachtig en deftig vers een couplet aldus eindigt:

Die, waar de hel haar Fieschi's braakte,
Waar 't Barbarijsche zonvuur blaakte,

Slechts lauw'ren opving voor zijn hoofd!....
Twee sprongen van een ros in 't hollen,
Één schok - men zag hem suizebollen,
Den schedel doodelijk gekloofd!

De drie laatste regels vallen af.

VINKELES opent de verzameling met een lief gedicht aan.

» (*) Jes. XLVII: 7, 8."

de Nederlandsche Dichters bij de verschijning van dezen jaargang. Bij een ander, niet veel beduidend versje van hem staat een plaatje, voorstellende de vlugt van JOZEF en HARIA met het kind JEZUS naar Egypte, waarop de eerste eene ellendige figuur maakt en veel heeft van een' blinden bedelaar, die door zijne dochter geleid wordt. HEIJE geeft: dageraad aan zee, fraai, regt vaderlandsch, in berijmde Jamben, die zeer zuiver zijn; alleen die snorrende kapellen zijn ons in de natuur onbekend. Voorts bevielen ons het beste: Vadersmart, door BEELOO, om de hartelijkheid; een Liedtjen van den Minstreel door HOFDIJK, om den echten toon der Romance; Troost, door L. SCHIPPER; Bekentenis, door sIFFLÉ; aan Z. M. den Graaf van Nassau, door RUYL, om de zuivere versificatie; Guurtemoei, om den naïven toon, waarin BRESTER schaars wordt geëvenaard, en Ocheda, een uitvoerig verhaal door VAN LENNEP, om veel dichterlijk schoons, dat slechts door enkele te ruim genomene vrijheden, als: hiel voor hield, enz. ontsierd wordt. TEN KATE geeft eene uitmuntende dichterlijke bewerking van den Profeet NAHUN; GREB dicht aan eenen Zelfmoorder, wel wat winderig, ut solet, anders goed; maar welk een allerbespottelijkst klagen weder aan den Componist VERHULST Over de bittere verachting, waaronder de Kunst in Nederland zucht:

O, dat ons Hollandsch hart moet buigen,
En diep bedroefd, als waar getuigen,

Dat hier de kunst geen schuilplaats heeft;

Dat haar, die 't purperkleed moest dragen,
Het kleed der schande is omgeslagen,

Als waar ze dienstbaar, ja slavin,
Die hupplen moet voor 't oog der grooten-
Godes, den hemel uitgestooten,

Maar wie geen Koning zegt: kom in!

--

Des Dichters vrees was ongegrond. De Koning sprak wel tot den Heer VERHULST: kom in! en schonk hem zijne Ridderorde. En al ware dat niet gebeurd, dan spreken de bewijzen overvloedig, dat alles, wat de Heer GREB van die verachting der Kunst in ons Vaderland gelieft te zeggen, onbeschaamde leugen- en lastertaal is.

Een paar verzen van LEDEGANCK en VAN DUYSE behooren hier, dunkt ons, niet te huis. In des laatsten Stiefmoeder

zijn anders vele schoonheden; iets hards en akeligs in de dictie doet het akelige van het onderwerp, even als in BURGER'S Lenore, te meer uitkomen, en des eersten Voorzang van een Gedicht: Vlaanderen, doet naar het overige verlangen. Drie plaatjes, behalve de genoemde, waarvan één een tooneel uit VAN LENNEP's Pleegzoon, versieren het boekje. Het laatste, naar eene teekening van DE VLETTER, is vooral fraai.

Wij komen tot goedkooper waar. Van de Provincialen, van welke ons vorige verslag een drietal aankondigde, ontvingen wij later:

Geldersche Volks - Almanak. IXde Jaar.

: - 75.

G. van Eldik Thieme. ƒ :

Te Arnhem, bij

Dit jaarboekje is gunstig genoeg bekend. Wij vonden dit

jaar minder, dan vroeger wel eens, reden tot afkeuring van iets stokpaardigs en mystieks, waarvan de verzamelaar het niet altijd heeft vrijgehouden. De Blik op de Geschiedenis der Dicht- en Tooneelkunst in Gelderland toont de bedrevenheid van Mr. L. P. C. v. D. B. in onze oude Letterkunde; VAN SCHEVICHAVEN vervolgt zijne wandeling door Heumen, Malden en Groesbeek, en geeft meer belangrijks, dan zijn Ambtgenoot GRAADT JONCKERS in het koepeltje van zijn' pastorietuin weet te vertellen. ROBIDÉ VAN DER AA geeft een fragment uit eene Redevoering over STARING, waarin, gelijk ook in een gedicht aan dien waardigen overledene, meer en beter over hem gesproken wordt, dan het vorige, oppervlakkige, in dezen Almanak. De verzen zijn ditmaal over het geheel niet ongelukkig uitgevallen, en men mist noch Meister Moarten Boardman, noch de spreuken en gedachten, die onder den naam: Geldersche hutspot het hek sluiten, en die wel het een en ander bevatten, waarop wij niet terstond ja zeggen. Nu, dat behoeft ook niet.

De

Zeeuwsche Volks-Almanak. VIIIste Jaar. Te Zierikzee, bij J. van de Velde Olivier. ƒ :- 75.

blijft aan zijne bestemming ten volle beantwoorden. Het kalenderwerk, en alles, wat verder geacht kan worden tot een' uitvoerigen Almanak te behooren, is met zorg bewerkt. Van den Mederedacteur VAN OOSTERZEE vinden wij hier,

behalve eene opgave van den maandelijkschen stand der voornaamste Planeten, gedurende het jaar 1843, een vrij uitgebreid stuk over de Zon, als vervolg op zijne bijdrage over de algemeene inrigting van ons Zonnestelsel, in den vorigen jaargang geplaatst. Zoo duidelijk, als zulks voor oningewijden in de Sterrekunde geschieden kon, wordt in dit stuk over de gedaante, grootte, afstand en omwentelingen van genoemd hemelligchaam, deszelfs vermoedelijke natuurlijke gesteldheid en de vlekken, welke daarin waargenomen worden, gesproken, met opgave tevens, hoe het der wetenschap gelukt is, dit een en ander tot zoodanigen graad van zekerheid of althans waarschijnlijkheid te brengen. Wij bevelen de lezing van dit artikel allen aan, die zich dagelijks in het licht der zon en de weldaden, welke zij aanbrengt, verheugen, zonder veel meer van haar te weten, dan dat zij ons haar licht toezendt. Het is op bij de Redactie ingekomen verzoek des kundigen stellers zelven, dat wij opgave doen, hoe bl. LXXVI, r. 10, 11, waar de zetter in verwarring geraakt is, aldus gelezen moet worden: » dat de ligt mogelijke fout van 1 seconde in de waarneming (12,000 van een' regten hoek) eene vergissing nopens den zonsafstand geeft van 1 millioen mijlen."

Dit gedeelte wordt met eene rubriek besloten, die in de Inhoudsopgave den naam draagt van Eenige provinciale verordeningen, maar ditmaal vrij schraal is uitgevallen, naardien alles zich bepaalt tot het Besluit der Gedeputeerde Staten van Zeeland, van 3 Aug. 1832, betrekkelijk de vaststelling door de Plaatselijke Besturen van derzelver Keuren en Verordeningen. Wij vertrouwen, dat aan de ingezetenen der Provincie voortaan belangrijker inlichtingen en herinneringen, te dezen opzigte, door middel van het jaarboekje, gegeven zullen worden.

Het Mengelwerk behelst onder de prozastukken een zeer belangrijk historisch berigt wegens het voormalige Nonnenklooster Jeruzalem te Bieselinge, door den Weleerw. E. B. SWALUE, die ook aan vorige jaargangen verdienstelijke bijdragen leverde; Iets over het klooster Zion onder Noordgouwe, door A. MOENS VAN BLOOIS geschreven, en van een lief steendrukplaatje vergezeld, dat eene goede meening omtrent de steendrukkerij van T. P. ROEST, te Middelburg, `doet voeden. De andere plaatjes, niet minder bevallig, zijn van die van BACKER, te Dordrecht, en behooren bij eene bij

146

drage over het Badpaveljoen te Domburg; van meer zedekundigen aard zijn: een woord over het zielsgebrek bloodheid, of verkeerde schaamte, door een' der Redacteurs, Mr. J. BERMAN, en lets over Liberaliteit, door den Weleerw. STETTEROGGE, beide der lezing en beoefening ten volle waardig; terwijl Ds. VAN OOSTERZEE het Mengelwerk met eene historische bijdrage, over eenige zware branden in Zeeland, besluit.

Aan het dichterlijk gedeelte bragten de Heeren SIFFLE, DORBECK, RÖMER, NIERMEIJER, VAN OOSTERZEE, BERMAN, KREPEL en een ongenoemde elk van het hunne toe; bovendien is een vers Aan Zuid Beveland, van den verdienstelijken A. LOOSJES, PZ. met vergunning overgenomen.

Bij zooveel goeds, als deze jaargang op nieuw levert, zocht Ref., tot zijn leedwezen, ditmaal te vergeefs naar iets van den geleerden AB UTRECHT DRESSELHUYS. Dit gemis worde een volgend jaar dubbel vergoed.

Geleerder, maar ook zich niet voor Volks-Almanak uitgevende, is:

Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren. VIIIste Jaargang. Te Deventer, bij J. de Lange. f 1-50.

Het kalenderwerk blijft zich in uitvoerigheid en naauw

keurigheid ook hier gelijk; de inhoud is grootendeels alleen voor den beoefenaar der Oudheidkunde belangrijk ; de namen van E. MOULIN, J. WEELING, P. C. MOLHUYSEN, J. H. HAL

BERTSMA, en anderen, waarborgen, dat men iets meer, dan oppervlakkige stukken, aantreft. De laatste geeft ten slotte: voces Newaricae comparatae, waarom in het Latijn? een uitvloeisel van een ander uitvoerig stnk: Shákya Sinha, diep geleerd, ons te diep, die met dat Buddhistische en Sanskritische zoo vlug niet teregt kunnen. Die minder vasten, maar toch goeden kost begeert, zal door Prof. MEES ingenomen worden voor zijn plan tot uitgave van eenen Geschiedkundigen Atlas der Nederlanden; een plan, naar welks verwezenlijking wij zeer verlangen, en tot welks volvoering wij den Hoogleeraar zeer uitnoodigen. Zijne nette beoordeeling van hetgeen in en buiten ons vaderland reeds over dit onderwerp, ook met betrekking tot andere volken, geleverd is, toont, dat hij regt goed weet, wat tot zoodanig een werk behoort. Men zal dat overzigt met genoegen lezen. Het ver

« PreviousContinue »