Page images
PDF
EPUB

gevormd moet worden, het tweede, over God, die hem door CHRISTUS vormt, het derde, over de zedelijke gesteldheid van den mensch en de menschheid, die aldus gevormd zijn, (1o. de homine et humano genere, Divinitus per Christum informando, 2°. de Deo, hominem humanumque genus per Christum informante, 3o. de homine et gente humana Divinitus per Christum informatis.) Dat deze hoofdverdeeling alles bevat, wat op het standpunt des geleerden Schrijvers in zijn werk kon opgenomen worden, zal wel duidelijk zijn.

In het eerste Deel wordt eerst onderzocht naar de verschillende krachten en vermogens van den mensch en de menschheid, waardoor beiden in staat zijn, om deze God- . delijke institutio in zich op te nemen. Met andere woorden, wij zien hier de Psychische Anthropologie voorgedragen, welke aan de geheele ontwikkeling der hoofdzaak noodzakelijk vooraf moet gaan. Natuurlijk vinden wij hier geene wijsgeerige beschouwing van den menschelijken geest in al zijne rigtingen, maar alleen cene voorstelling van de eigenschappen, welke JEZUS en de Apostelen in hun onderwijs aan den menschelijken geest hebben toegeschreven, en zonder welker aanwezigheid iedere institutio moralis noodeloos of vruchteloos zou wezen. Opzettelijk wordt aangewezen, hoc vooral de Heer en soms ook zijne Apostelen op echt Socratische wijze in hun onderwijs te werk gingen (een onderwerp, nader ontwikkeld in de bekende. Dissertatie van Dr. LA CLE), door vragen en uitlokken de denkbeelden opwekten, die reeds sluimerden in den menschelijken geest, en hoe zij alzoo toonden, welk een' hoogen dunk zij hadden van 's menschen zedelijk en aanleg en vatbaarheid. In bijzonderheden wordt herinnerd, wat de Heer getoond heeft te denken van 's menschen ken-, gcvoel- en begeervermogen. Hieruit wordt dan de gevolgtrekking afgeleid, dat 's menschen geest in waarheid Goddelijk is te achten, en in den loop der eeuwen van Gods wege gevormd en op de komst van CHRISTUS Voorbereid is. Na deze beschouwing van den oorspronkelijken aanleg der menschelijke natuur, volgt, zeer gepast in de

tweede Sectio, de voorstelling van haren zondigen en onvolmaakten toestand, krachtens welken zij aan zulk eene Goddelijke institutio inderdaad de dringendste behoefte heeft. De aard en de gevolgen der zonde worden eerst psychologisch, en daarna physisch onderzocht. Het gevolg van dat onderzoek is, dat de zonde bestaat in eene rigting van geest en gemoed, welke in strijd is met den Goddelijken wil (hoogstbelangrijk is de ontwikkeling van dit begrip van zonde, in vergelijking van de meer gewone voorstelling, bladz. 62-71) en dat zij geboren wordt uit het overwigt der zinnelijkheid boven de rede. — Wordt zij vervolgens uit een zedelijk oogpunt beschouwd, het blijkt weldra, dat er verschillende verzwarende of verligtende omstandigheden kunnen zijn, die de schaal der strafwaardigheid beurtelings kunnen doen rijzen of dalen. Hoe groote behoefte nu de mensch aan eene Goddelijke opvoeding en hervorming heeft, valt na deze aanwijzing gemakkelijk in het oog. (bladz. 87 sq.) En dat alleen die hoogste opvoeding, welke wij door CHRISTUS deelachtig werden, daartoe geschikt is te achten, wordt in de 3de Sectio nog kortelijk aangewezen. Dit blijkt eerst (§ 16) uit de duidelijke uitspraken van JEZUS en de Apostelen, uit hunne geheele handelwijze (het verwondert ons, deze laatste na, niet vóór hunne uitspraken vermeld te zien), en uit den aard der zaak zelve, die zoo moeijelijk, uitgestrekt en verheven is te achten, dat zij alleen door CHRISTUS op eene waardige wijze kon volvoerd worden. En vervolgens wordt hetzelfde besluit getrokken uit de opmerking, dat alle overige middelen, waarvan God zich vóór CHRISTUS ter zedelijke opvoeding van de menschheid bediende, voornamelijk de strekking hadden, om het voor de Christelijke opvoedingsschool voor te bereiden. Dit laatste wordt uit de dadelijke uitspraken van JEZUS en de Apostelen opgemaakt. Wij hadden het gaarne nog wat meer ontwikkeld gezien. En ons kwam de bedenking voor, of deze 3de Sectio in haar geheel niet liever bij het 2de dan bij het 1ste Pars ware te voegen geweest? Bij de ontwikkeling van den physischen oorsprong der zonde hadden wij

wel gewenscht, dat bepaaldelijk acht ware geslagen op hetgeen door J. MÜLLER in zijn voortreffelijk werk over de zonde betrekkelijk deze theorie is opgemerkt, p. 142-192, en dat het onderscheid tusschen de beteekenis van cap en owμa, ook bij de verschillende schrijvers van het N. T., wat zorgvuldiger ware in het oog gehouden. Dan, dunkt ons, ware de bewijsvoering nog grondiger en voldingender geweest.

In het tweede Pars wordt nu gehandeld de Deo, hominem humanumque genus per Christum informante. Na de opmerking, hoe de oorsprong dezer geheele Christelijke opvoeding tot God is terug te voeren, wordt nu uitvoerig aangewezen, op wat wijze God ons door CHRISTUS opvoedt. Hij doet het voornamelijk door openbaring der waarheid en door betooning zijner liefde. Immers in de verschijning van CHRISTUS blijkt het, waarin de Goddelijke natuur, waarin de hoogste menschelijke grootheid en gelukzaligheid, waarin eindelijk 's menschen ware volmaking en éénheid met God bestaat. En in den dood zijns Zoons openbaart ons God cene genade, die onze kennis te boven gaat. Eindelijk, om die openbaring der hoogste waarheid en der oneindige liefde tot ons te brengen, heeft het zijner Voorzienigheid behaagd, de Christelijke kerk daar te stellen, als cene opvoedingsschool voor de geheele menschheid, waarin de Geest van CHRISTUS krachtig leeft, en in anderen wordt opgewekt. Het blijkt gemakkelijk, zoo vervolgt de Schrijver, dat wij in deze middelen niets minder dan cene eigenlijk gezegde Goddelijke opvoeding ontvangen. Het Evangelie toch, waarin deze hoogste waarheid en liefde ons te aanschouwen wordt gegeven, is geene wet, die ons door de kracht van heteronomie tot gehoorzaamheid dringt het is geen gesloten leerstelsel, dat zekere waarheden ons aan het verstand brengt: maar de blijde boodschap, hier ons geschonken, heeft werkelijk de kracht eener institutio, die den mensch vormt, door alle zedelijke krachten op te wekken, die in hem liggen, die hem tot eigene, vrijwillige werkzaamheid dringt, uit de zuiverste beginselen geboren, en, in de gemeenschap der Christe

lijke kerk, de strekking heeft, om menschen door menschen te vormen. Natuurlijk moeten dus, op dit standpunt, alle wijsgeerige onderzoekingen (die anders in de Moraal eene zoo aanzienlijke plaats bekleeden) over het hoogste principe der pligten overbodig schijnen: schoon anders de Heer PAREAU toestemt, dat uit het gebod der liefde alle andere voorschriften zouden kunnen afgeleid worden. Immers, handelde men hier van eene zedewet, dan zou zulk een onderzoek belangrijk, ja noodzakelijk kunnen gerekend worden. Maar nu het Christendom als institutio wordt opgevat, is voornamelijk de vraag naar de beginselen, die in deze Goddelijke opvoedingswijze heerschen, en naar de geschiktheid derzelve tot het voorgestelde doel. Daarom wordt § 23 opzettelijk aangewezen, hoe geschikt de wijze, waarop God ons door CHRISTUS vormt, is, om ons verstand te verlichten, om ons gemoed te treffen en te vernieuwen, en in onderlinge gemeenschap naar volmaking te doen streven. Hoe belangrijk dit onderzoek ook is, mogen wij echter den Schrijver op hetzelve niet verder vergezellen. Ieder, die cenigzins met het denkbeeld van openbaring in cenen persoon en in daadzaken bekend is, zal ook niet mocijelijk kunnen gissen, wat hier te vinden is. Eindelijk wordt in dit pars nog aangewezen, dat deze Goddelijke institutio, zal zij doel treffen, in geest en gemoed behoort te worden opgenomen. Uit een symmetrisch oogpunt beschouwd, kwam het ons voor, dat Sectio I en III beter als § § waren opgegeven, daar zij alleen inleiding tot en gevolgtrekking uit Sectio II zijn, die de eigenlijke hoofdinhoud van dit tweede Pars uitmaakt.

Het uitvoerigste is het derde Pars, waarvan wij nu nog met een enkel woord moeten spreken. Het loopt door van p. 162-406, en beschouwt den mensch en het menschdom, zoo als het, door God en CHRISTUS gevormd, zich aan onze oogen vertoont. Het eerste Hoofdstuk handelt van den Christelijken geest in het algemeen, het tweede, over de bijzondere gevoelens, gezindheden en handelwijzen der Christenen (met andere woorden, de zoogenaamde pligtsleer.) De oorzaak dezer rangschikking regtvaardigt

de Hoogleeraar door te schrijven: »Itaque non singula >> quaedam officiorum praecepta, extrinsecus homini prae>> scripta atque imposita, sunt nobis enumeranda. Sed po>>tius in eorum, qui Christi institutionem perceperunt, >> mentem ipsam ipsumque animum introspiciendum" etc. etc. Waar dan zoo het Christelijk leven in het algemeen wordt beschouwd, volgt eerst eene hominis Christiani descriptio anthropologico - moralis, waarin weder niet op enkele krachten of verschijnselen van den Christelijken geest, maar op deszelfs geheele gesteldheid en innerlijke overeenstemming met zichzelve en met God het oog wordt geslagen. Belangrijke opmerkingen vloeijen hieruit van zelven voort, zoo omtrent de gesteldheid van een echt Christelijk verstand en gevoel, als omtrent het ware wezen der deugd in 't algemeen, die wij aan ieders nadenken aanbevelen. Aan het slot worden nog de gronden opgegeven, waarom het den Christen betaamt, naar zulk eene gesteldheid der ziel te streven. § 27 wordt ontwikkeld, hoe de Christelijke geest zich openbaart in betrekking tot God, tot CHRISTUS en tot andere menschen, en het blijkt, dat de Christen in waarheid der Goddelijke natuur deelachtig, met den geest van CHRISTUS vervuld, aan zijne medegeloovigen in de gemeenschap van één ligchaam verbonden, in één woord niet vleeschelijk, maar geestelijk, niet uit de aarde, maar hemelsch van zin is. Hoe dit Christelijk leven zich zoowel door de innerlijkste eenheid en harmonie, als door de hoogste zedelijke vrijheid onderscheidt, wordt vervolgens in het licht gesteld. In één woord, het gansche Christelijke karakter wordt uit deze ééne hoofdtrek afgeleid: » Christus in ons." Om dit

te ontwikkelen, wordt ten tweede gehandeld de indolis Christianae conservandae ratione, met andere woorden, zoo men wil, de algemeene ascetiek. Het groote hulpmiddel, zonder hetwelk alle bijzondere hulpmiddelen niets baten, wordt dáárin gevonden, dat de Christen in gemeenschap moet leven met God, met CHRISTUS, en met de geheele Christelijke kerk. Hoedanig deze gemeenschap zij, hoe verre zij van de begrippen der bedorvene Mystie

« PreviousContinue »