Page images
PDF
EPUB

162 L. G. PAREAU, INITIA INSTITUT. CHRIST. MORALIS.

wachten staat, zal ons die vraag het best beantwoorden.

Kortheidshalve mogen eenige overige opmerkingen hier in den vorm van vragen staan. Of niet de specieele Ascetiek in de 2de Sectio van het 3de Pars wat mager is uitgevallen? Of in de aanteekeningen niet hier en daar veilig de vindicatie had kunnen opgenomen worden, althans met een enkel woord, van cenige minder gewone opvatting eener classieke plaats des Nieuwen Testaments, waarop een voornaam gedeelte van het betoog is gebouwd? schoon wij toestemmen, dat de grenzen hier moeijelijk te vinden En of de vorm niet wat pikanter, de stijl niet wat kernachtiger, de uitdrukking niet op vele plaatsen wat bestemder had kunnen zijn? Plaatsgebrek verhindert ons, de gronden te ontwikkelen, waarop deze bedenkingen zijn gebouwd.

waren.

Dit werk is ook uitgegeven onder den titel: Series Compendiorum Theologicorum in usum scholarum Academicarum. Sommigen daarvan zien reeds het licht, anderen zullen volgen. Ach, dat dit voorbeeld aan andere Academiën, door meerdere Hoogleeraren werd gevolgd! Wij eindigen met den Hoogleeraar te danken voor het nut, dat wij uit zijn werk hebben getrokken, en met den wensch, dat velen door deszelfs lezing geïnitieerd mogen worden in de diepte, den rijkdom en de vruchtbaarheid des Christelijken levens!

Verklaring van Romeinen IX, X en XI. Getrokken uit

de Leerredenen van J. WIJS, J. c. z., in leven Predikant te 's Hage. Te Amsterdam, bij S. J. Prins. In gr. 8vo. 239 bl. f 2-:

In

de Voorrede geeft de Uitgever de redenen op, waarom hij dit werk in dezen vorm in het licht zendt. Er was namelijk sedert lang van de Leerredenen des Eerw. WIJS over de genoemde Apostolische periopa geen exemplaar meer in den handel verkrijgbaar: hierdoor kwam hij op de

gedachte, om den oorspronkelijken bundel, uit twee deelen bestaande, te herdrukken; maar meer dan ééne gewigtige reden hield hem daarvan terug: welke die redenen waren, zegt hij echter niet. Zou ook voor hem, gelijk thans voor sommige andere Boekhandelaars, het woord Leerredenen een schrikwoord zijn, waarvoor zij terugdeinzen, zoodra dezelve hun aangeboden worden, omdat zij. vreczen er geen grove winst uit te zullen halen? zou het ook gedeeltelijk van daar zijn, dat sommige Kanselredenaars, die zich voorheen voor het lezende Publiek nog al eens lieten hooren, thans geheel zwijgen? zou het ook van daar zijn, dat anderen hunne kanselredenen om- of liever misvormen tot verhandelingen, beschouwingen, tafereelen, en wat niet al, ten groote nadeele van de eigenlijke kanselwelsprekendheid, die door zulke amphibievoortbrengsels bedorven wordt? Zou er dus (om op het bovenstaande werk terug te komen) zoo groote schade voor den Uitgever uit te vreezen geweest zijn, indien hij, in plaats van één, niet meer dan twee deelen, en den geheelen wijs in zijnen oorspronkelijken vorm, niet alleen als Schriftuitlegger, maar ook als Kanselredenaar, teruggegeven hadde? zal één deel in den tegenwoordigen vorm zoo veel meer lezers geven, dan men anders van de twee deelen Leerredenen had kunnen verwachten? Wij gunnen het den Uitgever van harte, maar zouden eer het tegendeel vreezen. Hoe het zij, men vindt hier dan, volgens deszelfs getuigenis, »in geleidelijke orde onveranderd af» gedrukt, wat in de genoemde Leerredenen van wijs tot >> regt verstand van de op den titel gemelde hoofdstukken >> gevonden wordt": alleen is » aan ieder van dezelve een >> kort overzigt van den inhoud toegevoegd, de min geluk>>kige interpunctie verbeterd, en van de laatste Leerrede >> meer overgenomen, dan volstrekt noodzakelijk was, op>> dat het geheele werk cen behagelijk slot hebben mogt."— Referent meent dus uit den aard der zaak gehouden noch geroepen te zijn, om dit uittreksel uit een reeds sedert achttien jaren bekend Kanselwerk van eenen lang overleden Leeraar te beoordeelen, maar mag het gaarne lijden, dat

[ocr errors]

164

J. WIJS, J. C. Z. "

VERKLARING VAN ROM. IX-XI.

die arbeid des verdienstelijken Mans ook in dezen vorm eenig nut stichte, en de Uitgever zich bij zijne speculatie wel bevinde.

Archief voor Geneeskunde, onder medewerking van cenige vaderlandsche Geleerden, uitgegeven door Dr. J. P. HEIJE. Isten Deels 3de en 4de Stuk. Te Amsterdam, bij J. Muller. In gr. 8vo. 307—676 bl. ƒ 4-5. Beide deze stukken bevatten oorspronkelijke Opstellen. Boekbeoordeelingen. Journalistiek. Overzigten. Mededeelingen. Aanteekeningen.

Tot de oorspronkelijke behooren: 1°. Over de aanwending van het Microskoop tot geneeskundig onderzoek, door Dr. J. N. RAMAER. 2o. Over het aanwenden van de zink tot huishoudelijk gebruik, door Dr. J. P. HEIJE. 3o. Critisch-Historische nasporingen omtrent de eerste beginselen der Geregtelijke Geneeskunde, door A. MAAS. 4°. G. VROLIK, over een zonderling gebrek in de huid. 5. Korte beschouwing over het Zenuwstelsel, door Dr. H. VAN

DAALEN.

De Heer RAMA ER tracht de nuttigheid van microscopische onderzoekingen voor de Geneeskunde te betoogen, en zegt, dat door deze, met andere vorderingen in de Natuurkundige wetenschappen, voor haar een nieuw tijdperk is begonnen. Wij hopen, dat zij meerder licht mogen verspreiden. Wij kunnen echter niet nalaten hier te drukken op het van LALLEMAND in eene aanmerking medegedeelde gezegde, bl. 368, omtrent het gebruik van het Microscoop: » Mais cette défaveur (sedert de belangrijke >> onderzoeking van LEEUWENHOEK en HARTSOEKER Opgekomen) elle-même tenait à l'imperfection des instru»ments et aux CONSÉQUENCES HASARDÉES qu'on s'était hâté » de tirer d'un petit nombre d'observations incomplettes." (*)

(*) Bij deze gelegenheid meenen wij de aandacht te mogen vestigen op het belangrijk werk van Dr. s. TÖLTENYE,

Bij de vermelding van den invloed der Acustica (bl. 307) komt al aanstonds het gezegde zeer gewaagd voor: >> dat >> men de gebreken der organen, tot het gehoor behooren>> de, thans tot in de kleinste afwijkingen kan nagaan." (*)

De nog zoo zeer uiteenloopende gevoelens over de bloedligchaampjes, bloedbolletjes, blijkens de aanhalingen bl. 308-24, doen mede het nut eener dadelijke toepassing nog zeer in twijfel trekken.

Hetzelfde zoude ook van den etter kunnen gezegd worden. De gegronde aanmerking op eene vooronderstelling van JUL. VOGEL, bl. 338, toont, hoe weinig het microscopisch onderzoek voor de herkenning van zich ontwikkelende

ziekten belooft.

Dit erkent de Schrijver desgelijks van het onderzoek der melk; en zijne redeneringen omtrent het zog van syphilitische vrouwen, met dat van gezonde vergeleken, bevestigen dit desgelijks. Wij stemmen den Schrijver toe, dat het onderzoek van de pis een ruim veld voor nasporingen, maar een niet vruchtbaar veld voor de ziektekunde oplevert. Getuige alwederom de gezegden van LALLEMAND zelven. Dat deze in zijn werk nog niet opgenomen heeft de proeven, waarmede de Schrijver hem te Montpellier bezig zag, is de waarschijnlijke reden daarvan niet daarin gelegen, dat LALLEMAND nog aarzelt, op voorloopige onderzoekingen te bouwen? Hij verdient des eerder geprezen dan gelaakt te worden.

Belangrijk is het gezegde omtrent de nasporingen van GLUGE ten opzigte van ziekelijk veranderd bloed, dat zijne waarnemingen niet altijd het zegel der waarheid en naauwkeurigheid dragen.

Rec. durft van zich getuigen, dat hij steeds voor de uit

Versuch einer Kritik der wissenschaftlichen Grundlage der Medicin. Wien, 1838-40.

(*) Wie over dit onderwerp ook nog het oordeel van anderen wenscht te weten, leze: Beobachtungen und Abhandlungen aus dem Gebiete der Natur- und Heilkunde. Med. Jahrb. des k. k. Oester. Staates etc. 1841. Februar, pag. 140. BOEKBESCH. 1843. no. 4.

M

breiding der kunst en wetenschap met ijver volhardt. Hij heeft meermalen het Microscoop gebezigd, om ziekelijke voortbrengsels te onderzoeken, maar de microscopische onderzoekingen schijnen hem vooralsnog geen nieuw tijdperk voor de Geneeskunde ontgonnen te hebben. Gaarne erkent hij, dat zij voor de Natuurkunde vruchtbaar kunnen worden, maar hij acht vooreerst de beoefening der Anatomia Pathologica zonder overdrijving en een te verfijnd onderzoek voor de Geneeskunst van meer belang. Hij spoort ieder, die tot dusdanig onderzoek de gelegenheid heeft, daartoe ernstig aan, al is hij ook niet in staat alles microscopisch te onderzoeken of scheikundig te ontleden. Niet geheel ongepast acht hij, na de lezing van dit opstel, ter lezing aan te bevelen Journal der pr. Heilkunde. 1829. 12 St. bl. 9. » Wenn man das Ueberflüssige weglasst, » lernt man das Nothwendige besser,” etc.

Het onderzoek van den Heer HEIJE Over het aanwenden van de Zink tot huishoudelijk gebruik schijnt zijn Ed. een gepast middel geweest te zijn, om op eene hervorming van onze Geneeskundige Staatsregeling aan te dringen. De Heer HEIJE gelieve echter in te zien de Verzameling van Stukken, betrekkelijk de aanstelling eener Commissie van Geneeskundig Toevoorzigt, te Amsterdam 1798, en hij zal zich kunnen overtuigen, dat men op het einde der 18de eeuw bij ons nog al zoo achterlijk niet was. Wij zouden zelfs beweren, dat men toen andere landen vooruit was. Jammer maar, dat men bij het maken van degelijke wetten en doelmatige voorschriften niet tevens de uitvoering bewerkstelligen, gelasten en vol kan houden! Men kan Commissiën zamenstellen (bl. 377), hare werkzaamheden op de volledigste wijze voorschrijven, maar - den maatschappelijken ingang ook met dringende bede (bl. 38) te bewerken? Hic haeret aqua. — Overigens houden wij de Zink voor huiselijk gebruik min, zoo niet geheel ongeschikt. De Critisch-historische nasporingen van den Heer MAAS zijn zeer dienstig tot teregtbrenging van zulken, die, door te veel te willen bewijzen, der wetenschap meer na- dan voordeel doen.

« PreviousContinue »