Page images
PDF
EPUB

ziektekundige Ontleedkunde van den Hoogl. w. VROLIK, welks eerste gedeelte of afdeeling als eene geschiedenis van de regelmatige ontwikkeling der vrucht te beschouwen is; terwijl de Schrijver bl. 186-191 den bloedsomloop der vrucht beschrijft, zoo als die zich in en na de vierde maand der zwangerheid vertoont. Daar dit gedeelte echter geen afzonderlijk geheel maakt, zal het voor velen niet toegankelijk wezen. De Heer MARTIN begint zijne beschouwing reeds vroeger, en heeft getracht door afbeeldingen den omloop des bloeds duidelijk te maken. Wij moeten van deze afbeeldingen zeggen, dat zij niet veel opheldering geven; zij zijn te klein en sommige daarbij nog met cijfers en letters als overladen. Die nooit het hart eener vrucht ontleed heeft, zal uit fig. 14 zich moeijelijk een juist denkbeeld van de inwendige gesteldheid van het hart kunnen vormen. Fig. 15 wordt door de menigte van cijfers als overschaduwd; en waartoe hier zulk eene uitbreiding tot in de kleinste bijzonderheden? In fig. 12 zijn de letters onduidelijk of verkeerd gesteld; wij erkennen anders gaarne de moeite, aan deze plaat te koste gelegd; veel meer nut zou men echter van dezelve kunnen trekken, indien de aanwijzingen afzonderlijk waren opgegeven en niet in den tekst ingelascht, zoo als dit nu is, waardoor het opzoeken moeijelijk valt, te meer omdat de plaat niet uitslaande is. Regt duidelijk komt ons de beschrijving van den omloop ook niet voor, onder anderen aan het einde van No. III, bl. 11. Wij stellen ons steeds iemand voor, die grootendeels zichzelven tracht te oefenen. In eenige punten van geschil, b. v. van welke oorzaak de meerdere ontwikkeling van het bovenste gedeelte der vrucht afhangt, treden wij niet, ofschoon het verschil niet zoo groot is, als dit wel schijnt, althans van het standpunt, waarvan het hier beschouwd wordt. Over het algemeen valt het moeijelijk, over dergelijke nog al ingewikkelde onderwerpen beknopt en toch duidelijk te schrijven; (*) nog moeijelijker, zulke geschriften te vertolken en daarbij de oorspronkelijke denkbeelden juist over te brengen.

(*) FRORIEP, Notizen, Januar 1835, No. 931. BOEKBESCH. 1843. No. 1.

B

Het Gesticht voor behoeftige Cretinen-kinderen, opgerigt door Dr. GUGENBUHL, op den Abendberg bij Interlaken, in Zwitserland, der algemeene belangstelling aangeboden, door Dr. A. W. F. HERCKENRATH. Te Amsterdam, bij ten Brink en de Vries. 1842. In gr. 8vo. 26 bl. ƒ :-40.

Het is niet om te beoordeelen, dat wij de pen opnemen. De kritiek vindt ook geene stof in deze welgeschreven bladen, met zulk een goed, menschlievend doel opgesteld. Mogt door deze aankondiging de algemeene belangstelling opgewekt worden in het ongelukkig lot, niet van land-, maar van natuurgenooten!

Het Cretinisme, waaraan deze natuurgenooten lijden, >> is eene ontaarding des menschen, waardoor niet alleen zijn ligchaam misvormd, maar ook zijn geest van al zijne » verhevenheid en zijne bestemming beroofd is. Wat is ziekte, >>wat zijn plagen tegen deze blijvende ontaarding der mensche>>lijke Natuur! Wat is de dood tegen een zoodanig leven!"

Een arts in Zwitserland, Dr. GUGENBUHL, een menschenvriend, met een warm hart en een helder hoofd, trekt zich het lot dezer ongelukkigen, vooral der armen onder hen, aan. Op den Abendberg bij Interlaken ontving hij reeds 60 dier ongelukkigen; hij wenscht er nog meer te kunnen opnemen. Maar hoe goed zijn wil is, hoe bereidvaardig hij daar reeds staat om te helpen, zullen zijne pogingen zich verder kunnen uitbreiden, dan behoeft hij ruimer ondersteuning door milde bijdragen. Het Cretinisme is, zoo als Dr. HERCKENRATH zegt, gelukkig vreemd aan onzen bodem. Maar, kan het daardoor, gelukkig, geene dadelijke belangstelling wekken door aanschouwing van zulk eenen deerniswaardigen toestand, laat de schildering van die treurige gesteldheid en van het droevig lot van zoo vele Cretins eenen weerklank vinden bij ons, reeds zoo zeer beweldadigd, dat deze ziekte in ons land slechts bij name gekend wordt!

De mededeeling van Dr. HERCKENRATH is der lezing

waardig; zij beveelt zich in meer dan één opzigt aan. Zij is uitgegeven ten voordeele van het Gesticht; door haar te koopen, offert men een penninksken in de offerkist der algemeene menschenliefde. Het is waar, men wordt om vele liefdeoffers van soortgelijken aard aangesproken; maar herinneren wij ons hier de schoone bede voor het Walenweeshuis te Amsterdam van voNDEL, den ALLE Kristenen:

Ay zorght niet, dat de schatten mindren,
Die ghy aen Godt op woecker geeft
Door vreemde en ouderlooze kindren.
Gedenckt dat God hun Vader leeft,
Die in uw weldaet wordt geprezen,
En 't goet, dat nimmer zal vergaen.
De zuivre Godsdienst is, de weezen
In hun ellende bij te staen.

Natuurlijke Geschiedenis, benevens middelen ter verdelging der schadelijke Rupsen aan ooftboomen. Ten dienste van Hoveniers, Boomkweekers, Bezitters van Boomgaarden en van Ooftboomen. Naar het Hoogduitsch bewerkt en met Aanteekeningen vermeerderd door TH. G. ENTRUP BAVINK. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1841. In kl. 8vo. XII en 62 bl. f :-50.

Dit boekje is oppervlakkig en onvolledig. Er worden slechts vijf soorten van rupsen vermeld, welke nog onvoldoende beschreven zijn, maar waarin wij gelooven ons niet te vergissen de Geometra brumata, Liparis chrysorrhoea, Gastropacha neustria, Liparis dispar en Pontia Crataegi te herkennen. De Tortrix pomanana, waardoor onze appelen en peren zoo dikwerf wormstekig worden, is niet eenmaal vermeld. Maar daarenboven, onder de vijf, die vermeld zijn, is de Geometra brumata bij ons niet talrijk zoo het schijnt, en de Pontia Crataegi althans in de provincie Holland zóó zeldzaam, dat vele verzamelaars van insekten dien vlinder nimmer hebben aangetroffen. De rups van deze soort kan dus voor Nederland wel niet onder de voor de ooftboomen bijzonder schadelijke genoemd worden, of men moest er nog vele anderen, die nu en dan voorkomen, bijvoegen. De

opgegevene middelen behelzen weinig of niets, 't geen men met vrucht zou kunnen aanwenden, hetwelk niet reeds vroeger bekend was.

Handboek voor Liefhebbers en Verzamelaars van Vlinders, door G. M. R. VER-HUELL, Kapitein ter Zee, Ridder ens. enz. Te Rotterdam, bij M. Wijt en Zonen. 1842. In gr. 8vo. 76 bl. f 1 - 25.

Onder hen, die zich met de Natuurlijke Geschiedenis der Insekten in ons Vaderland eenigermate bezig houden, zal er wel niemand zijn, wien het onbekend is, met hoeveel ijver de Schrijver van het voor ons liggende stukje zich op het verzamelen der Lepidoptera toelegt: zijne bijdragen toch tot het bekende door SEPP uitgegevene werk over de Nederlandsche Insekten waren in de laatste jaren zeer talrijk. Men kan hier dus goede praktische wenken verwachten en zal zich daarin niet bedrogen vinden. Niet slechts over het opzamelen van rupsen en derzelver opkweeking, maar ook over het vangen van vlinders en het opzetten en bewaren derzelven vindt men hier uitvoerig onderrigt. De bijgevoegde plaat stelt een net tot het vangen van vlinders voor, 't geen men ligtelijk met zich kan voeren en waarvan men al de deelen gemakkelijk in den zak kan bergen, terwijl het, bij gebruik, op een' wandelstok wordt vastgeschroefd. Wij bevelen dit werkje aan de verzamelaars van vlinders ten sterkste aan. Minder zouden wij ons met eenige wetenschappelijke inzigten van den Schrijver kunnen vereenigen, zoo als wanneer hij de vlinders aan het hoofd der insekten wilde geplaatst zien, gelijk in de inleiding gelezen wordt. Doch deze en andere bijzonderheden, waarop wij aanmerking konden maken, zijn voor het hoofddoel van dit werkje van minder belang.

Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden; bijeengebragt door A. z. VAN DER AA, onder medewerking van eenige Vaderlandsche Geleerden. IIde Deel, 5de en 6de Aflevering; IIIde Deel, 4 Afleveringen; IV de Deel, 1ste 'Aflevering. Te Gorinchem, bij J. Noorduyn en Zoon. In gr. 8vo. f 10-:

Bij de aankondiging wederom van eenige stukken van het

boven genoemde Woordenboek, door welks zamenstelling de ijverige VAN DER AA Voortgaat zich regt verdienstelijk te maken, kunnen wij niet nalaten, op nieuw de groote naauwkeurigheid te prijzen, waardoor dit werk wel is waar zeer uitvoerig wordt, maar ook eene blijvende waarde erlangt. Slechts weinige misstellingen en leemten troffen wij, dank zij ook der zorg van 's mans medewerkers, in de voor ons liggende stukken aan. Wij misten de vermelding van plaatselijke wapens bij Broek op Langendijk, Dalen (Drenthe), Deursen, Eenzum, zonder dat er, gelijk bij Eede, bij vermeld is, dat de gemeente geen wapen heeft. Zoo ontbreekt ook hier en daar de anders overal gedane vermelding van de eerste Predikanten bij de Gemeenten; wij teekenden dit aan bij Broek op Langendijk en Dalem. Aan Deventer schrijft hij van de Hervormde Gemeente op bladz. 270 toe 10,000 leden, op bladz. 276 daarentegen 13,300. FEURING noemt 8000. Waar zit de misstelling? De Heerlijkheid Coudorpe in Zeeland wordt gezegd ten westen aan Schouwen te grenzen, hetgeen van eene op Zuid-Beveland gelegene en aan Borssele grenzende heerlijkheid eene onmogelijkheid is. Dit een en ander merkten wij bij het doorloopen op. Naauwkeurig alle artikelen na te gaan, kan niet van ons gevergd worden; ook zijn wij daartoe niet in staat.

Van de volgende stukken hopen wij, bij tijdige toezending, tijdig berigt te geven.

WILLEM I en zijne Regering. 's Gravenhage, bij J. L. C. Jacob. 1842. In gr. 8vo. 15 bl. ƒ :: - 30.

Het verdient allezins goedkeuring, dat de zich niet genoemd hebbende Schrijver de pen heeft opgevat, om de verdiensten van den thans maar al te zeer miskenden en door velen, vooral eenigen tijd geleden, schandelijk verguisden Koning WILLEM I kortelijk in het licht te stellen, en dien van het bestuur vrijwillig afgetredenen Vorst zoo veel mogelijk te verdedigen. Ook wij doen hulde aan de wijze, waarop de vorige Koning de aloude partijschap heeft doen vergeten; aan de onpartijdigheid, waarmede hij staatsdienaren en hooge ambtenaren koos, zoo wel uit hen, die weleer zijn Stamhuis vijandig waren, als uit den kring der

« PreviousContinue »