Page images
PDF
EPUB

BOEKBESCHOUWING.

Evangeliebladen, of Tafereelen en Bespiegelingen uit het gebied der Openbaring, door J. H. SONSTRAL. IIde of laatste Deel. Te Amsterdam, bij G. J. A. Beijerinck. 1841. In gr. 8vo. 249 bl. f 2-40.

Op dezelfde wijze, als in het eerste Deel, dat in dit

Tijdschrift voor 1841, No. XV, bl. 630-634, aangekondigd is, gaat de Schrijver dezer Evangeliebladen in dit laatste voort, Bijbelsche geschiedenis of enkele gezegden tot leering en stichting zijner Lezers aan te wenden.

In het eerste stuk van dit Deel wordt de geschiedenis van JONA behandeld. Ter inleiding gaat een stukje vooraf, getiteld de Tijdboot, waarin het zinnebeeld van eene stoomboot genomen en op het menschelijk leven toegepast wordt, maar, zoo als het Rec. voorkomt, over 't geheel zeer gezocht en gedrongen, gelijk het doorgaans gaat bij het in het klein allegoriseren. Verder wordt de genoemde geschiedenis, die SONSTRAL voor eene ware houdt, in kleine stukjes onder zekere rubrieken verdeeld, over welke hij korte, nuttige, hoewel niet diep gaande ophelderingen en stichtelijke aanmerkingen mededeelt.

[ocr errors]

De overige stukken zijn allen uit het Nieuwe Verbond ontleend, en dragen de volgende opschriften: JEZUS en de boetvaardige kruiseling, of geloof en genade vereenigd aan het kruis. Heb lief uwen vijand. (Waarom niet de gewone constructie: Heb uwen vijand lief?) - JEZUS verschijning op den berg. JEZUS wijsheid bij de instelling van den waterdoop. JEZUS hemelvaart. De Evangelieprediking te Samaria, verdeeld in deze drie afdeelingen: FILIPPUS predikt te Samaria. PETRUS en JOHANNES te Samaria.

GUS.

[ocr errors]

PETRUS en SIMON MAHet eerstgenoemde stuk is eene duidelijk als zoodanig aangekondigde en uitgewerkte Leerrede: de andere BOEKBESCH. 1843. No. 5.

0

zijn, even als in den vorigen Bundel, vervormde of gemaskeerde, ook wel (gelijk de drie van de laatste rubriek) verkorte preken, doch waarin de oude vorm niet zelden. nog zeer duidelijk uitkijkt. Zulke tweeslachtige of verminkte letterkundige voortbrengsels komen Rec. voor, der Christelijke Predikkunde meer nadeelig dan voordeelig te zijn, het Publick met preken onder eene vermomde gedaante te overladen, en Auteurs en Uitgevers van echte Leerredenen des te meer huiverig voor hunne onderneming te maken. Moest Rec. deze Stukken als Leerredenen beoordeelen, dan zou hij over het vereischte van eenheid dat hier en daar gemist wordt, en over meer dingen nog, al het een en ander hebben op te merken. — Over 't geheel intusschen is hier veel nuttigs en stichtelijks gezegd. Bij sommige stukken zou Rec. wederom ruime gelegenheid hebben, om de aanmerking, die hij aan het einde van zijn vorig verslag zich verpligt vond te maken, hier te herhalen, omtrent het onbepaald overdragen van de zedelijke Godsregering op CHRISTUS. - Ook op sommige wijzen van voorstelling of uitdrukking, als naar zijn inzien minder naar de oorspronkelijke Evangelicbladen, zou hij zijne aanmerking kunnen laten vallen; zoo als b. v. dat » JEZUS >> de ontketende magt der hel naar den afgrond joeg," of dat » CHRISTUS gestorven is, om God met den mensch ор >> nieuw als vader en kind te vereenigen," en elders dat >> God de verzoende vader" is; (JEZUS zelf zegt: » Alzoo »lief heeft God de wereld gehad, dat" enz. en PAULUS: » God was door Christus de wereld met zich zelven ver» zoenende" enz.;) of over » den kinderdoop, als door >> JEZUS bij de instelling om tijdelijke redenen nagelaten," maar toch stilzwijgend goedgekeurd (?) enz. Doch Rec. wil zich thans vergenoegen met het een en ander slechts even aangewezen te hebben, en voor 't overige te wenschen, dat het goede doel van den ernstigen Schrijver zoo goed mogelijk bereikt worde.

Eén ding is noodig. Godsdienstige Beschouwingen. Naar het Hoogduitsch van Dr. L. HÜFFELL. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1843. In gr. 8vo. IV, 283 bl. ƒ 2-90.

»>Met groot genoegen heb ik het mij toegezonden boek

van HÜFFELL gelezen. Ik meen niet te veel te zeggen, wanneer ik het als het degelijkste en met den godsdienstigen geest onzer natie meest overeenstemmende voortbrengsel van de geheele nieuwere Erbauungs-litteratur in Duitschland beschouw. Het overtreft, naar mijn oordeel, zeer ver de Stunden der Andacht van THOLUCK, hoewel ik erken, dat het daarmede niet gevoegelijk kan vergeleken worden; het heeft niets van dat weekelijke, zoete en spelende, en toch is het in eenen toon geschreven en volgt het eene rigting, welke zelfs de vrienden van dien beroemden Godgeleerde niet onchristelijk noch onbijbelsch zouden noemen. Misschien zal men er op aanmerken, dat het voor een stichtelijk boek te veel onderwijs (Belehrung) behelst, maar dit onderwijzend element wordt met het stichtelijke toch zoo afgewisseld en is er zoo mede vereenigd, dat men dit, vooral hier te lande, geene overmaat van het goede noemen zal. Het is geschreven voor beschaafden, voor menschen, die reeds Christenen zijn; dat ziet men inzonderheid aan de betoogen en den betoogtrant, die voor niet overtuigden welligt onvoldoende zouden zijn en iets te wenschen zouden overlaten. Maar het boek vordert niet te veel, en stelt den lezer, naar mij dunkt, niet zoo hoog, als b. v. STIRM's Apologie; (*) het is lectuur voor een' ieder. Duidelijkheid is eene der hoofdverdiensten. Soms kan men zien, dat de Schrijver een man van jaren is; het wordt wel eens wat breed in aanleg en uitvoering, maar de bevattelijkheid wint er bij. Hetgeen men

(*) Verdediging des Christendoms of betoog van deszelfs waarheid en Goddelijkheid, in Brieven, voor beschaafde Lezers, door c. H. STIRM. Uit het Hoogduitsch vertaald door de Predikanten, J. BAKKER en P. FEEN STRA. II Deelen. Te Groningen, bij J. B. WOLTERS. 1839.

gewoon is het gemoedelijk element te noemen, ontbreek! ganschelijk niet, maar heeft toch niet den boventoon en gaat niet vergezeld met eene zekere hooge vlugt in de voorstelling; er is nogtans overal rijke stof tot verheffing der ziel. Hoewel geene van al de afdeelingen iets heeft van losgerukte brokken uit prcken (hetgeen men niet als cen gebrek beschouwen zal) zoo is het toch regt stichtelijk, en brengt al het onderwijs op het hart en leven terug. Het is rijk aan menschkundige opmerkingen, b. v.: waar aangewezen wordt, hoc men tot de kennis van de zondige gesteldheid des harten komen kan. De omkleeding is kernachtig en juist. Al blijft de Schrijver ook wat lang bij ééne zaak staan: te veel woorden gebruikt hij niet. De theologische denkwijze heeft niets van het rationalistische, ofschoon bepaaldheid en vastheid in de voorstelling van sommige geloofswaarheden wel eens ontbreken; het is echter evenzeer verwijderd van steile kerkelijke regtzinnigheid. De kleur der algemeene godsdienstige denkbeelden is natuurlijk Duitsch, maar toch niet zoo Duitsch om hier te lande vreemd te zijn; sommige teekeningen van zedeloosheid en onverschilligheid in kerk en godsdienst zouden in ons land minder passen. Dat de inhoud met de rigtingen en behoeften van den tijd, waarin wij leven, overeenstemt, ziet men overal; bijkans nergens vindt men echter regtstreeksche toespelingen op tegenwoordige gebeurtenissen en epoque makende nieuwigheden. Sommige Afdeelingen zijn vernuftig; over 't algemeen ontbreekt dit kenmerk echter te veel. De aandacht blijft wel levendig, maar wordt toch door geene verrassende en treffende wendingen gebocid; men vindt er wel niet veel nieuws in, maar nogtans overal het welbeproefde oude en goede. Voor eene vertaling acht ik het allezins geschikt, maar het zal onder de lezers van de Uren aan de Godsdienst en van vele flaauwe stichtelijke geschriften onzer dagen niet veel opgang maken; het onderscheidt zich voordeelig door degelijkheid van inhoud en Evangelischen geest en toon. - Do taal, waarin het geschreven is, lijdt ook niet aan het gebrek van duisterheid of van een' wijsgeerigen tint, hetgeen

in de meeste stukken van dien aard, die in Duitschland het licht zien, onder andere zelfs in de geschriften van NEANDER, doorgaans het geval is, enz. enz. enz.”

Zoo oordeelde een vaderlandsch Godgeleerde over het bovenstaande boek van HÜFFELL, dat hem (niet door den Uitgever) ter proeving was toegezonden. Rec., die in de gelegenheid geweest is, van die beoordeeling gebruik te maken, heeft niet geaarzeld, dezelve hier te laten voorafgaan, omdat zij hem allezins juist voorkomt en zijn eigen gevoelen over dit werk volkomen uitdrukt. Hij acht het daarom ook onnoodig, bij den inhoud en de strekking van het bock nog opzettelijk stil te staan, en meent door de mededeeling van het bovenstaande allezins geregtigd te zijn, hetzelve aan verstandige en verlichte Christenen onder ons aan te bevelen.

Maar nu de vertaling? Ook deze verdient lof; zij is niet alleen met zorgvuldigheid bewerkt, maar ook met het oog op het verschil tusschen het godsdienstig publiek in Duitschland en in Nederland en op de eigenaardige behoeften van onze landgenooten. De taal is doorgaans zuiver en de correctie laat bijkans niets te wenschen over. Rec. hoopt, dat het boek zoo veel aftrek zal vinden, dat de Uitgever zich zal aangemoedigd voelen, om ook het vervolg er bij te voegen, en in dat geval zou hij den ongenoemden Vertaler wel den raad durven geven, om hier en daar nog meer vrijheid in het overbrengen te nemen.

Ter verdere aanbeveling sta hier eene opgave van den inhoud:

I. Strijd en overwinning. II. De waarheid in de verdichting. III. De Kapel in het bosch. IV. De bestemming des menschen. V. De mensch een geestelijk en stoffelijk wezen. VI. De nietigheid van het enkel aardsche. VII. Het levenslot. VIII. Heeft de mensch alleen aan zedelijkheid en zedeleer genoeg? IX. De zondigheid van het menschelijk hart. X. Over den ootmoed. XI. Over het ongeloof. XII. Over het godsdienstig geloof. XIII. Over Pietismus en Mysticismus. XIV. Over dweeperij, inzonderheid in het Godsdienstige. XV. Over de ware en

« PreviousContinue »