Page images
PDF
EPUB

nieuwing, onder zeil, maar wordt door een Engelsch linieschip gedwongen terug te keeren, te ankeren en de zeilen af te slaan; terwijl eenige dagen later het bevel volgde van vlag en wimpel te strijken en de brik te verlaten.

Daar er nu door het Portugesche Gouvernement in hun onderhoud voorzien wordt, vinden ze ruime gelegenheid stad en omstreken te doorkruisen en de schoonheden er van te bewonderen; terwijl inmiddels de tijd hun wordt verkort door de gulle ontvangst bij eenige familien. Op een uitstapje naar St. Omer, door den Schrijver met zijnen vriend BAUD en een Fransch Heer ondernomen, worden zij op eene verraderlijke wijze gevangen gezet (dit voorval vindt men ook in des Schrijvers vroeger uitgegeven werk, Herinneringen enz., IIde D., bl. 134, opgeteekend.) Inmiddels was de Overste KREEKEL naar Rio Janeiro vertrokken, om met den Prins Regent in persoon te spreken over hunne terugvoering naar het Vaderland. Bij zijne wederkomst te St. Salvador gaf hij de overgeblevenen (want het grootste gedeelte der equipage was reeds met andere schepen vertrokken) te kennen, dat hij daarin gunstig was geslaagd, zoodat met den bevelhebber van het Engelsche schip the Harriot een accoord wordt getroffen om hen naar Engeland over te brengen, waar zij, zonder vele ontmoetingen op de reis te hebben gehad, arriveren. Na hunne aankomst te Londen raakt de Overste KREEKEL in moeijelijkheden met het Gouvernement over de erkenning hunner, te St. Salvador, afgegevene paspoorten, hetwelk eindelijk toch in orde komt. De Schrijver wordt, omdat hij den naam VER HUELL draagt, zes weken staatsgevangen gehouden, eindelijk ontslagen, en gaat, met zijne lotgenooten, aan boord van een' Hollandschen schokker, den overtogt naar Holland aannemen. Zij loopen het Brouwershavensche zeegat binnen, en na eenig oponthoud en onaangenaamheden met de Fransche douanen, welke echter spoedig worden gestild, doordien de Schrijver zijnen naam noemt, gaan zij over Helvoetsluis naar Amsterdam, waar de Schrijver de treurmare des overlijdens zijner waarde moeder verneemt. Hij vertrekt spoedig van daar naar Doesburg, en vindt gelukkig de overige leden zijner familie weder, na een afwezen van bijna drie jaren.

Ziedaar den inhoud geschetst van een werk, dat, in eenen vloeijenden stijl geschreven, veel verscheidenheid aanbiedt, en Ref. twijfelt dus niet, of deze Reis zal met

graagte worden gelezen; te meer, daar ze,

boven de Ro

mans van MARRYAT, SUE e. d., het voordeel heeft, geen verdichtsel te zijn en door een Hollandsch Zeeofficier is geschreven; terwijl het Ref. verwondert, dat er van de hoogstbelangrijke Reis, door Z. K. H. Prins HENDRIK met Z. M. Fregat Bellona en Brik de Snelheid, naar onze Hollandsche en eenige Engelsche bezittingen in O. I. ondernomen, niet iets in het licht is gekomen.

De uitvoering is net. Het Titelvignet, door den zoon des Heeren VER HUELL geteekend, stelt de gevangenneming voor, waarvan wij boven hebben gewag gemaakt. Kleine onnaauwkeurigheden kwamen ons voor, o. a. b. 33, reg. 14. v. o., staat FRIESEU: de naam van den Chirurgijnmajoor is FRIESEN; bl. 52, reg. 7, staat blekhol, waarbij wij, voor sommigen onzer Lezers, mededeelen, dat het blackholl genoemd wordt, voor het zwarte gat, of de plaats, waar de arrestanten worden opgesloten. Ref. zal niet spreken van de benamingen, door de matrozen aan de zeesoldaten gegeven: de bijnaam N.B.! pesthuisdarmen was hem geheel vreemd.

Het boek vinde veel lezers. Het maakt eene aangename lectuur uit, ons geleverd door een' bekwaam' Schrijver, van wien het Ref., bij andere onderscheidingen, hem te beurt gevallen, genoegen doet, dat de Raad van Beeldende Kunsten te Amsterdam ook hem tot Lid der Koninklijke Akademie korteling benoemd heeft.

Het Leven van WILLEM VERHEYDEN, eenen weinig bekenden, in den bevrijdingsoorlog van het Spaansche juk, ten jare 1595, voor Nederland gesneuvelden, Nederlander ; beschreven door zijnen Broeder JAKOB VERHEYDEN in het Latijn, en naar hetzelve vrij gevolgd door c. s. WENCKEBACH. Te 's Gravenhage, bij J. M. van 't Haaft. 1843. In gr. 8vo. XII 59 bl. f: -75.

Is het voor den Nederlander van eene onschatbare waarde, dat hij in het bezit is van de Levensbeschrijvingen dier Mannen, die, als dappere Bevelhebbers en Vlootvoogden, of als uitstekende Geleerden en beroemde Letterkundigen, in zijne Geschiedenis uitblinken; het moet hem niet minder welkom zijn, te midden van zoo vele schitterende lichten, hier of daar cene star op te merken, wier glans, hoezeer te lang

voor zijn oog verborgen, hem weldadig streelt, vooral wanneer zij mede den gloed vermeerdert en verhoogt, die van het uitspansel hem tegenvonkelt. Zoo is het ook, bij de nadere kennismaking met onzen WILLEM VERHEYDEN, die ons, als door eene toevalligheid, hier, als een zeldzaam en luisterrijk voorbeeld van redelijke en zedelijke krachtsontwikkeling, tegenschittert, en die, zoo als de Vertaler van zijn Levensberigt aanmerkt, in het letterkundige naast eenen HUIG DE GROOT, in heldenmoed en bedrijf naast den verdienstelijksten krijgsheld van ons Vaderland, in onze geschiedrollen zoude hebben kunnen prijken, wanneer hij eenen hoogeren ouderdom had mogen bereiken.

WILLEM VERHEYDEN, die zoo zeer de rij onzer beroemde voorvaderen vergroot, kunnen wij nu hier eenigzins volledig, in zijne voortreffelijkheden en levensbijzonderheden, naar waarde, leeren kennen. Bij velen waren niet alleen deze, maar was zelfs ook zijn naam onbekend; en welligt zou dezelve geheel uit de Jaarboeken der Geschiedenis en uit die der Letterkunde zijn verloren gegaan, indien er niet nog slechts weinige exemplaren bestonden van het door JAKOB VERHEYDEN in 1598 te 's Hage uitgegeven Levensberigt zijns Broeders WILLEN, dat, in de Latijnsche taal geschreven, echter oorzaak was, dat velen met het leven van onzen WILLEN, althans in de bijzonderheden, onbekend bleven.

De beroemde sCHELTEMA, door zijne vele en belangrijke werken, overwaardig om bij iederen regtschapen Nederlander in eere gehouden te worden, gaf in zijn uitmuntend werk: De uitrusting en ondergang der onoverwinnelijke Vloot van PHILIPS II in 1588, niet alleen eenige wetenswaardige mededeelingen omtrent VERHEYDEN, maar deed ook, op bl. 296, de verwachting geboren worden op eenige nadere en meer uitgebreide berigten van WILLEM en zijnen Broeder JACOB VERHEYDEN in zijn Geschied- en Letterkundig Mengelwerk.

Wij zijn echter in deze verwachting te leur gesteld, en bleven met den zoo hoogst verdienstelijken wILLEM onbekend. Bijzonder aangenaam is het ons dus, door den Heer WENCKEBACH eenige nadere bijzonderheden te vernemen, en deelen gaarne mede, op welk eene wijze hij hiertoe werd in staat gesteld en het bekendmaken derzelve heeft ten uitvoer gelegd.

Vóór weinige jaren door aankoop bekend geworden zijnde

met het bovengenoemd Latijnsche Levensberigt rakende WILLEM VERHEYDEN, begon de Heer WENCKEBACH op dit Leven eenige aanteekeningen te maken, die hem belangrijk genoeg voorkwamen het publiek mede te deelen; terwijl hij voor de plaatsing derzelve de Werken der Maatschappij der GeNederlandsche Letterkunde niet ongeschikt keurde. noemde Maatschappij oordeelde het stuk, als bijdrage voor de Letterkundige Geschiedenis van Nederland, wel niet ongeschikt voor hare werken, doch zond het echter den geeerden Schrijver terug, met het bijgevoegd verlangen, dat hij van zijne aanteekeningen een zamenhangend geheel maken zoude.

De Heer WENCKEBACH, bedenkende, dat, indien hij zich slechts bepaalde tot de punten, waarover zijne aanteekeningen liepen, de begeerte van het Nederlandsch Publiek meer opgewekt dan bevredigd zoude worden, en in aanmerking nemende, dat, zoo als wij reeds zeiden, er slechts nog weinig exemplaren van het Levensberigt bestonden, besloot van hetzelve eene vrije navolging te geven, ten einde dusdoende dien beroemden, maar te weinig bekenden Nederlander meer algemeen bekend te maken.

Na al dit vooraf aangemerkte zouden wij tot de beschouwing van het werkje zelf kunnen overgaan; doch wij achten het bijna onnoodig, in nadere bijzonderheden te treden. Wij zien er in, wie WILLEN VERHEYDEN Was; hoe hij, bij eene gloeijende drift voor kennis en wetenschappen, nog bovendien bezield werd door eene onweerstaanbare geneigdheid, om zijn Vaderland niet alleen door zijne welsprekendwij zien er heid, maar ook door zijnen arm te dienen; in, hoe hij, na lang worstelens, eindelijk de toestemming kreeg, om bij zekere gelegenheid zijne eerste redevoering te houden, en zulks verscheidene malen bij plegtige voorvallen herhaalde; hoe hij ook te Heidelberg, te Bazel en te Venetie, door redevoeringen uit te spreken, den grootsten roem inoogstte, overal door de beroemdste geleerden gul onthaald, en zelfs te Bazel aangezocht werd, om, hetzij in de Grieksche taal of in de Welsprekendheid, het Hoogleeraarsambt aan te nemen, waarvoor hij echter bescheidenlijk bedankte. Ten laatste zien wij er in, hoe hij, na lang beraad, eindelijk aan zijne onverwinnelijke neiging, om in de krijgsdienst te treden, toegaf; hoe hij daarin weldra tot den rang van Luitenant opklom, en eindelijk, hoe hij in zevenentwintigjari

gen ouderdom zijn nuttig leven groothartig in den strijd voor het Vaderland eindigde. Moge hij dan ook niet aan de stranden van Nieuwpoort of op den Oceaan in roemrijke gevechten zijn gesneuveld, moge ook zijne nagedachtenis door geen eerenaald of gedenkteeken zijn vereeuwigd; WILLEM VERHEYDEN is in het hart van iederen Nederlander eene eerzuil waardig.

Wij eindigen met den geëerden Schrijver onzen dank voor zijnen aangenamen arbeid toe te brengen. WILLEM VERHEYDEN blijve voor den Nederlander ten voorbeeld, om, te allen tijde, gelijk hij, de onafhankelijkheid des Vaderlands en deszelfs letterkundigen roem te bewaren en te verhoogen!

Episoden uit de Geschiedenis van het jaar MDLXXIII, door w. M. J. VALENZ.

[blocks in formation]

Te Rotterdam, bij A. Wijnands. 1841. In gr. 8vo. 271 bl. f 2-80.

LENNEP

D

D

De Schrijver berigt in zijn » Voorwoord" dat hij, zoo veel hem mogelijk was, de geschiedenis ongeschonden heeft trachten te bewaren; geeft de werken op, van welke hij zich bij de zamenstelling van zijn boek heeft bediend; verklaart, dat zijn boeksken, moest hij het op nieuw schrijven, er geheel anders zou uitzien; en poogt de kritiek te ontwapenen door te verzoeken, dat men zijn geschrijf toch niet zal vergelijken met de lettervruchten van eene TOUSSAINT, eenen VAN en anderen. » Want," zegt hij verdiept in de » bewondering van den vorstelijken eik, zoudt gij, zelfs zonder het te willen, de onaanzienlijke heideplant vertreden, » die aan deszelfs voet ontluikt." Eindelijk vraagt hij voor zijn papieren kind geene meerdere onderscheiding, dan slechts » eene kleine plaats onder die legio vertaalde romans, welke » gij koopt en leest." Aan dat verlangen, lezers! kunt gij ligtelijk voldoen; want, indien gij niet vele vertaalde romans koopt en leest, kunt gij ook dit plaatsje aan een werk van meer gehalte inruimen; en behoort gij tot de velen, die enkel romans lezen, dan behoeven wij u ook niet af te

D

D

« PreviousContinue »