Page images
PDF
EPUB

niet ongegronde aanmerkingen voorgekomen, en wij willen deze met een enkel woord mededeelen. Een der eerste betreft de groote uitvoerigheid, waarmede alles is behandeld. Het doel van een werk, als het onderhavige, kan geenszins zijn, om het gebruik van alle andere geschiedkundige bronnen overbodig te maken, zoodat de toekomstige Geschiedschrijver niets hebbe te doen, dan eenvoudig dit boek naast zich te leggen en daaruit al het noodige te ontleenen. Het moet integendeel een overzigt geven van het gebeurde, met verwijzing naar de bronnen, waar men uitvoerig en in alle bijzonderheden de zaken kan terugvinden. Er behoort ook eene schifting gemaakt te worden tusschen het meerder en minder belangrijke; en, terwijl het eerste natuurlijk eene breedere voorstelling gedoogt en vordert, kan het laatste met kortere woorden worden aangestipt. Het is in deze keuze, dat het oordeel des Schrijvers vooral te pas komt. Hij moet geene zaak onaangeroerd of onaangestipt laten voorbijgaan, maar hij moet ook aan geene meerdere ruimte schenken, dan hare belangrijkheid verdient. Het komt Rec. voor, dat in dit punt nog al eens gezondigd is, en dat er in vele stukken eene noodelooze uitvoerigheid heerscht. Vooral schijnt dit hem het geval te zijn ten opzigte van de wetten, aan de beraadslagingen van de Staten-Generaal onderworpen, en het verslag van die beraadslagingen zelve. Van vele dier voordragten ware het genoeg, ze met enkele woorden te vermelden, zonder in iedere bijzonderheid te treden; en hetzelfde geldt ook van de advijzen der leden. Is het verbeelding of inderdaad zoo, dat de bedenkingen tegen het volhouden van den tegenstand minder uitkomen, dan de verdediging van het stelsel der regering? Doch misschien werkt tot deze meening mede de gedachte aan den rampzaligen toestand, waarin door die zoogenaamde volharding het vaderland is gestort; een toestand, waarvan de gevolgen zich welligt tot de late nakomelingschap zullen uitstrekken, en die door velen onzer volksvertegenwoordigers reeds vroeg is voorzien, schoon de meerderheid door een jammerlijk bedrogen vertrouwen op de regering zich liet vervoeren, om, ondanks de gewigtigste bedenkingen en bezwaren, de voorgeslagene maatregelen goed te keuren. — Was het (om nog eens op die uitvoerigheid terug te komen) was het ook noodig den tekst der protocollen van de Conferentie hier en daar zoo geheel woordelijk mede te deelen?

Eene andere aanmerking geldt datgene, wat de Schrijver als het eerste punt opgeeft, hetwelk hij moet behandelen, en hetwelk hij in zijn voorberigt aanduidt door te zeggen: hetgeen van buitenslands op Nederland heeft gewerkt. Op den titel vinden wij de woorden: ook van Europa's toestand. Het is hier vooral, dat de Schrijver, zoo het ons voorkomt, geheel buiten de perken is getreden, die hij zich had behooren te stellen, en aan zijn werk niet alleen eene noodelooze omslagtigheid, maar ook eene zonderlinge tweeslagtigheid heeft gegeven. Het spreekt van zelf, dat men, Nederlands nieuwste geschiedenissen schrijvende, niet mag voorbijzien, welken invloed de buitenlandsche aangelegenheden daarop geoefend hebben, en dat alzoo datgene, wat op den toestand des vaderlands heeft gewerkt, hier behoort opgenomen te worden. De Heer LASTDRAGER heeft de zaak echter in een' veel ruimeren, geheel anderen zin genomen. Zonderling was reeds, dat de toestand van Europa en de groote Mogendheden van 1814-1830 in het eerste deel werd geschilderd van bl. 4-77; maar nog veel zonderlinger is het, dat het tweede deel, hetwelk de geschiedenis van Nederland van October 1831 tot October 1832 zal behelzen, in het eerste hoofdstuk een overzigt bevat van de geschiedenis der andere Staten, loopende van bl. 5-184, dat is, wanneer men de Bijlagen er afrekent, de helft van het geheele deel. Op deze wijze gaat het oorspronkelijke doel van het werk in een ander over. Het is niet meer enkel de nieuwste geschiedenis des vaderlands, die behandeld wordt, maar de nieuwste geschiedenis van Europa. Het verband toch, dat er bestaat tusschen het gebeurde in Griekenland en Turkije, in Toskanen en Parma, in Zweden en Noorwegen, en welke landen men meer zou kunnen noemen, en tusschen datgene, wat in dat jaar in ons land heeft plaats gehad, zal wel uiterst gering zijn. Wilde de Schrijver ook van deze landen de geschiedenis schrijven, dan behoorde dat op gelijken voet te geschieden als van ons vaderland. Had hij alleen het laatste op het oog, dan had hij veel van het andere moeten weglaten. Gelijk het boek nu is zamengesteld, is er of veel te veel of veel te weinig in vermeld. Waartoe ook door zulk eene handelwijze het boek zoo uitgebreid gemaakt en daardoor de kostbaarheid van het geheele werk noodeloos vergroot ?

Wat overigens de getrouwheid der mededeeling betreft, BOEKBESCH. 1843. No. 6.

T

274 A. zij komt ons in het algemeen zeer goed voor, ofschoon hier en daar toch dingen niet zijn genoemd, die voor den toekomstigen Geschiedschrijver van belang moeten gerekend worden. Een enkel voorbeeld levere datgene, dat Deel I, bl. 85 en vervolgens, wordt gemeld, waar van de proclamatie van den toenmaligen Prins VAN ORANJE wordt gesproken, waarmede deze het bestuur over de oproerige gewesten zou aanvaarden. Daarbij had niet verzwegen moeten worden, wat ten gevolge van dit stuk en over dien stap des Prinsen door den Koning werd afgekondigd. De getrouwheid des verhaals had hier de inlassching ook dezer proclamatie gevorderd, evenzeer als die der andere.

J. LASTDRAGER, NIEUWSTE GESCHIEDENISSEN.

De stijl van dit werk is goed; maar daar is eene zonderlinge en onmiskenbare pedanterie op te merken in de wijze, waarop de Schrijver vermaak schept, om sommige basterdwoorden in het Hollandsch te vertalen; iets, hetgeen onze groote HOOFт, waarlijk niet tot sieraad van zijnen stijl, heeft beproefd. Zoo moet geschutbende het gebruikelijke woord artillerie, geschutbedienaars artilleristen vervangen. De genie heet bij voorkeur vestingbouwkundigen; de reserve wordt de spaarbende genoemd. Dergelijke kunstenarijen zijn stijf en onbehagelijk; de door het gebruik geijk te woorden zijn veel verkieslijker te achten, dan deze nieuwe, die, tot verduidelijking, de vroeger gebezigde tusschen twee haakjes achter zich moeten voeren.

Of de Heer LASTDRAGER van deze bedenkingen gebruik zal willen of kunnen maken, valt moeijelijk te gissen. Rec. hoopt het, want hij acht de voortzetting van het werk niet onbelangrijk, maar, in het belang van lezers en koopers, bekorting hoogstwenschelijk. De platen hadden meestal wel gemist kunnen worden; zij behooren, dunkt ons, in zulk een boek niet te huis, en munten ook meestal niet bijzonder uit; door het weglaten van dergelijke platen zou men ook in het vervolg het kostbare kunnen verminderen.

Wij bevelen, ten slotte, dit werk gaarne allen aan, die belangstellen, om een overzigt over het gebeurde te bezitten, en hopen, dat een genoegzaam debiet Schrijver en Uitgever tot voortzetting zal aanmoedigen.

Geschiedenis der Stad Hoorn, Hoofdstad van West-Vriesland, gedurende het grootste gedeelte der XVIIde en

ABBING.

XVIIIde Eeuw, of vervolg op VELIUS Chronijk, beginnende met het jaar 1630. Met Aanteekeningen en Bijlagen uitgegeven door c. A. Ph. Theor. Mag. Litt. Hum. Doct. Rector der Latijnsche Scholen. II Deelen. Te Hoorn, bij Gebr. Vermande. 1841, 2. In gr. 8vo. Te zamen 759 bl. ƒ 8-5.

De algemeen geroemde Chronijk van Hoorn van den Hoorn

schen Geneesheer DIRK of THEODORUS VELIUS, eerst door hem in 1604, doch later verbeterd in 1617 uitgegeven, en na 's mans dood in 1648 en in 1740 nog eens herdrukt, wordt in het werk, dat wij bij dezen aankondigen, op eene waardige wijze vervolgd van 1630 af tot 1773 ingesloten. Terwijl de Rector ABBING bezig was met het schrijven van de Beknopte Geschiedenis der Stad Hoorn en der Groote Kerk aldaar tot op den brand, die deze op den 3 Augustus 1838 vernielde, kwamen hem een paar Handschriften in handen, behelzende een onmiddellijk vervolg op de jaarboeken van VELIUS, waarvan het eene liep tot 1773, en het andere voortgezet was tot 1826. Later ontving hij een tweetal andere afschriften van hetzelfde geschrift, op verschillende wijzen vervolgd tot 1798 en 1806. Vervolgens werd hij nog vijf foliobanden magtig, waarin, onder meer, ook een niet zeer uitvoerig vervolg op VELIUS tot 1748 voorkwam; terwijl hem eindelijk nog de gelegenheid gegeven werd, om dergelijke afschriften, in het bezit van Mr. VERLOREN te Utrecht en Mr. VAN DAM VAN NOORDELOOS te Rotterdam, te vergelijken. Daarenboven stelde laatstgenoemde den Heere ABBING eenen 3den druk van VELIUS ter hand, met aanteekeningen van PAULUS VAN DER MEERSCHE, en vergunde de eerste hem uittreksels te maken uit de onder Z.E.G. berustende geslachtlijsten. Door deze en meer andere hulpmiddelen zich in staat gesteld ziende, om aanteekeningen mede te deelen over zaken van vroegeren tijd, en tevens gebeurtenissen van later dagen op te helderen, besloot hij het vervolg op VELIUS te leveren tot 1773, waar het eerste H.S. eindigt, achtende den tijd nog niet gekomen, om ook de voorvallen der volgende jaren in het licht te stellen. Aan dit besluit hebben wij de onderhavige boekdeelen te danken, waarmede de Heer ABBING niet alleen aan zijne stadgenooten eene dienst heeft bewezen, maar ook den pragmatischen geschiedkundige stof tot ernstig nadenken gegeven, daar er

zeer veel in wordt aangetroffen wetenswaardig op zichzelf, zeer veel ook dat belangrijk geacht kan worden voor de geschiedenis van het vaderland.

Het vervolg der Chronijk, met vele aanteekeningen verrijkt, staat als 't ware op zichzelf, en beslaat, met eene doorloopende paginering in beide deelen, 398 bladzijden, eindigende met de vriendschappelijke ontvangst van Prins WILLEM V te Hoorn in 1773. Maar dit vervolg wordt voorafgegaan door eene belangrijke Inleiding van 93 bladz., met 51 bladz. aanteekeningen over de uitgaven van VELIUS Chronijk, de Historie van Enkhuizen, de Chronijk van Medenblik; over Hoornsche geleerden en zeelieden; over kloosters in en bij Hoorn enz. enz. En het wordt opgesloten door 195 bladz. met Literarische en Historische Bijlagen, betreffende VELIUS en zijne familie; de uitgave der Poemata van R. HOGER BEETS door VELIUS; merkwaardige plaatsen van vroegere Schrijvers en Dichters over Hoorn en Westvriesland; Schilders te Hoorn, Predikanten aldaar; brieven van R. HoGERBEETS op Loevenstein geschreven enz. enz. enz. Vijf bladz. verbeteringen en ophelderingen volgen nog, en aan het eind staat een alphabetische bladwijzer, die trouwens ook bij zulk een' rijkdom van bont dooreengemengde personen en zaken onmisbaar was.

Voor eene gewone beoordeeling is het onderhavige werk niet vatbaar, en op den vorm vitten willen wij niet. Ofschoon ons natuurlijk niet alles even gewigtig was, en wij ook het geheel liever in een' eenigzins anderen vorm zouden ontvangen hebben, zijn wij geene onbepaalde tegenstanders van Kronijken; want dit hebben zij toch voor boven zamenhangende geschiedenissen, dat men de dingen met zijne eigene oogen ziet, en niet door de te dikwerf gekleurde brillen van anderen. Wie ze onbepaald afkeurt, omdat de tijd der Kronijken voorbij is, hij wekt het vermoeden tegen zich, dat hij zijne bijzondere zienswijze aan anderen wil opdringen, als ware hij een onfeilbaar wegwijzer. Wij danken dus den Heer ABBING opregtelijk voor zijnen arbeid, waarmede hij voor de Stad zijner woning een blijvend en sierlijk gedenkteeken heeft opgerigt, waartoe en letter- en steendrukker loffelijk hebben medegewerkt.

Iets willende mededeelen, kiezen wij een gedeelte van cene noot op bladz. 39 der Bijlagen, vermits wij het daar gezegde gaarne onder de oogen zien ook van hen, die dit

« PreviousContinue »