Page images
PDF
EPUB

geplaatst. Na de afdanking van die brigade in 1802, keerde de Schrijver voor een' korten tijd in het vaderland terug, begaf zich naar Duitschland, en werd, na tot nog toe in minderen rang te hebben gediend, als officier aangesteld in dienst van den Vorst van Fulda (naderhand Koning wILLEN I der Nederlanden). In den oorlog van NAPOLEON tegen Pruissen in het jaar 1806 werd, tijdens de bezetting van Dortmund, de kompagnie, bij welke hij diende, gezonden, eerst naar het hoofdkwartier van den Koning van Holland te Hamm, vervolgens naar Nijmegen, en eindelijk werd hij bij de Hollandsche legermagt ingelijfd. Met het einde van des Schrijvers emigratie en zijne terugkeering tot de vaderlandsche krijgsdienst wordt dit Deel besloten.

In eenen zoo woeligen tijd, in de verschillende landen en plaatsen, waar de Schrijver zich bevond, kon het wel niet anders, of hem moesten talrijke en opmerkelijke krijgsavonturen ten deel vallen. Deze verhaalt hij zonder eenigen tooi. Nogtans is zijn verhaaltrant in allen deele belangwekkend. Ook houden wij het er voor, dat men hem veilig kan gelooven, als hij verzekert slechts de waarheid te hebben geschreven. Al het verhaalde draagt, onzes oordeels, het inwendig kenmerk der geloofwaardigheid. Het moge nu waar zijn, dat de hier geboekte geschiedenis in de hoofdzaak de geschiedenis is van ieder der lotgenooten van den Schrijver, verre is het er van af, dat dit de waarde van het werk zou verminderen. Het ware te wenschen, dat meerdere getuigen der groote gebeurtenissen van onzen tijd hunne opmerkingen aan de vergetelheid ontrukt hadden. Menige onverklaarbare gebeurtenis wordt begrijpelijk, menige schijnbare tegenstrijdigheid wordt opgelost door de opmerkingen van ooggetuigen en van hen, die aan de gebeurtenissen, al is het dan niet altijd in den hoogsten rang, een werkzaam aandeel namen. Hierdoor zijn zulke gedenkschriften allezins bruikbare bronnen voor de beoefening der Geschiedenis. Daar nu, bij het reeds genoemde goede, het werk ook een zeer aangenaam onderhoud verschaft, aarzelen wij niet hetzelve aan te bevelen, en te wenschen, dat de Schrijver, door eene gunstige ontvangst bij onze lezende landgenooten, tot voortzetting en voltooijing van zijnen arbeid worde aangemoedigd.

Herinneringen van mijn verblijf op Sumatra's Westkust gedurende de jaren 1831-1834, door den Isten Luitenant der Infanterie J. C. BOELHOUWER, Ridder. 's Gravenhage, bij de Erven Doorman. 1841. In gr. 8vo. 184 bl. ƒ 1 - 60. Verhalen van het verblijf in vreemde landen kunnen om verschillende redenen der aanbeveling waardig geacht worden. Somtijds zijn zij modellen van stijl en verhaaltrant, en kunnen zelfs, wanneer daarin over de meest bekende en beroemde plaatsen, die reeds menigmalen beschreven zijn, gehandeld wordt, nogtans hoogst belangwekkend zijn. Somtijds echter zijn de berigten en het verhaal zelf, ook dan wanneer de stijl en schrijfwijze veel te wenschen overlaten, van zoodanig gewigt, dat zij de aanwezige gebreken doen verschoonen, en den berigtgever het oordeel doen verwerven, dat hij wel gedaan heeft met zijne herinneringen in het licht te geven. Uit dit laatste oogpunt beschouwd, kunnen wij onze goedkeuring niet weigeren aan den Heer BOELHOUWER, wegens de openlijke mededeeling van zijne berigten. Moge ook later eenig letterkundige meer wetenschappelijk over Sumatra en het aldaar voorgevallene in de op den titel genoemde jaren handelen, zoo zullen toch deze Herinneringen, wegens de persoonlijke deelneming van den Schrijver aan gewigtige wapenfeiten, wegens zijne daardoor verkregene ervaring en, zoo het ons voorkomt, ook wegens zijne waarheidsliefde, eene bron zijn, die niet te versmaden is; terwijl lezers, die tevreden zijn met eene beschrijving en verhaal in eenen dagelijkschen gemeenzamen toon, ook niet onvoldaan zullen blijven bij de lezing van deze Herinneringen.

Naamlijst van allen, die sedert de oprigting der Algemeene Doopsgezinde Societeit, in 1811, hunne studien aan derzelver Kweekschool begonnen of voleindigd hebben; benevens aanwijzing van de verschillende standplaatsen der Predikanten, enz. Te Leeuwarden, bij W. Eekhoff. 1841. f1-80; op doek en met rollen ƒ 3-30.

Ofschoon Recensent niet zeggen kan, dat het uitgeven van

zulk eene Naamlijst, gelijk deze, eene dringende behoefte was, daar men met behulp van de jaarlijksche Verslagen der Algemeene Doopsgezinde Societeit en der Naamlijsten van Doopsgezinde Gemeenten en Leeraren, in 1815 en 1829, en der Jaarboekjes, in 1837 en 1840 uitgekomen, dezelfde aanwijzing zou kunnen doen, die ons hier geleverd wordt, zoo zag hij echter deze Tabel met genoegen verschijnen. Men vindt hier toch met één oogopslag alles bij elkander, en zoo wordt voorzeker alle nasporing veel gemakkelijker gemaakt; terwijl er daarenboven van gemelde Societeits-Verslagen waarschijnlijk niet vele voltallige exemplaren meer bestaan zullen. Ook levert ons de vervaardiger, (de Eerw. K. RIS, op de Joure) onder de rubriek van Aanmerkingen, in de laatste kolom, een kort maar zakelijk en naauwkeurig overzigt van de voornaamste lotgevallen der Kweekschool en Societeit, sedert de oprigting der eerste in 1735. Gelijk dus in het algemeen, zoo prijzen wij deze Naamlijst bijzonder aan voor alle Doopsgezinde Kerkeraden, Predikanten en Studenten, en houden wij het daarvoor, dat dezelve hunne kerkekamers en studeervertrekken versieren zal; daar alles op eene zeer nette en keurige wijze is uitgevoerd. Aanmerkelijke fouten zijn ons niet voorgekomen; behalve dat wij eens Berta in plaats van Beerta zien gespeld, en in de tweede kolom, regel 30 van onderen, Westzanen voor Zaandam zien genomen.

De Gheber, een Fragment van een Turksch Verhaal. Naar het Engelsch van BYRON, door W. v. D. W. V. Te Leiden, bij H. W. Hazenberg en Comp. In gr. 8vo. IV en 75 bl. ƒ 2-40.

In No. IX van het vorige jaar gaf Rec. eene beoordeeling van den Gjouwer van TEN KATE, en zeide daarbij, dat hij verwacht had, nog eene andere vertaling van dit dichtstuk van BYRON ten zelfden einde te zullen ontvangen. Kort na de plaatsing dier aankondiging werd hem ook het stuk toegezonden, waarover hij dan zijn gevoelen moet zeggen.

Gunstig werd hij vooringenomen door datgene, wat hij in de Voorrede las. De Vertaler verklaart, het nonum prematur in annum van HORATIUS te hebben behartigd, en zijne Vertaling, het werk van jeugdige geestdrift voor den En

·

gelschen Dichter, later tweemalen te hebben omgewerkt; stroeve constructiën en harde verzen verontschuldigt hij met zijne zucht, om zoo weinig mogelijk van het origineel af te wijken. Zietdaar twee loffelijke eigenschappen, de zucht om zijn werk te volmaken, en die om getrouw het oorspronkelijke terug te geven; twee punten, waarin hij gunstig afsteekt bij den Heer TEN KATE, die zich haast met alles, wat hij dicht, in het licht te zenden, en die er zich weinig over bekommert, of hij zelfs den toon en trant van den oorspronkelijken Dichter teruggeeft.

Wanneer wij nu vragen, hoe de zich niet uitdrukkelijk noemende Vertaler zich van zijne taak heeft gekweten, zoo moeten wij hem in het algemeen den lof toezwaaijen, dat hij in de daad getrouwelijk het stuk van BYRON heeft zoeken weder te geven. Op vele plaatsen geschiedt dit bijna woordelijk. Ziet hier een uit vele voorbeelden:

With sabre shiver'd to the hilt,

Yet dripping with the blood he spilt,
Yet strain'd within the sever'd hand
Which quivers round that faithless brand;
His turban far behind him roll'd
And cleft in twain its firmest fold;
His flowing robe by falchion torn
And crimson, as those clouds of morn,
That, streak'd with dusky red, portend
The day shall have a stormy end enz.

't Zwaard sprong tot aan 't gevest van een,
Maar bloed kleeft om de splinters heen;
Schoon afgebrokkeld en vergruisd,
Blonk nog het lemmer in zijn vuist;
Ginds lag zijn tulband in het zand
Doorkloofd tot op den gouden rand;
Verscheurd door 't staal was zijn gewaad
En rood, als de Ooster dageraad,
Als hij voorspelt, met strepen vuur,

Den storm, die woedt in 't avonduur.

Wil men ter vergelijking eenige regels zien, waaruit men met vrij veel billijkheid de getrouwheid kan beoordeelen, waarmede TEN KATE, en waarmede de ongenoemde Vertaler is te werk gegaan, Rec. wil ten voorbeelde kiezen eenige

regels, in zijne vroegere aankondiging ook aangehaald. Het Engelsch heeft:

Waste not thine orison; despair
Is mightier than thy pious prayer.
I would not, if I might, be blest;
I want no paradise, but rest.

TEN KATE vertaalde :

Wat prevelt gij met dof geluid
Uw vrome paternosters uit?

De wanhoop, die mijn hart verplet,
Is sterker, dan uw smeekgebed.

Al mocht ik, 'k zou geen hemellust,
Die 't vuur terugriep op mijn wangen,
Geen heil, geen zegening verlangen;

'k Behoef geen paradijs, maar rust.

De ongenoemde :

Verspil uw taal niet; want nw vroom gebed
Heeft minder magt dan 't leed, dat mij verplet.
Al kon zulks, 'k heb in 't zalig zijn geen lust,
Geen paradijs begeer ik, enkel rust.

Rec. prijst deze getrouwheid hoogelijk; zij geeft ons een veel beter denkbeeld van BYRON's poëzij, dan de verwaterde en opgesmukte verzen van TEN KATE. BYRON'S trant was kort, krachtig, afgebroken zelfs; en wie dat uit zijne stukken wegneemt, berooft hem van eene eigenaardige schoonheid. Op enkele plaatsen intusschen komt het Rec. voor, dat de ongenoemde Vertaler zijnen auteur niet regt heeft verstaan. Zoo zijn de regels :

Far, dark, along the blue sea glancing,
The shadows of the rocks advancing
Start on the fisher's eye like boat
Of island - pirate or Mainote.

door TEN KATE zeer goed vertaald:

Ver werpt de hemelhooge rots
Heur schaduw over 't golfgeklots,
Die zich vertoont gelijk de boot
Van een vrijbuiter of Mainoot,

« PreviousContinue »