Page images
PDF
EPUB

Wij willen daaruit niet opmaken, dat de Heer FOCKENS den Salomo niet kent, maar het blijkt toch genoeg, dat dit boek niet zoodanig het voorwerp zijner studie heeft uitgemaakt, als dat behoorde bij het plan ter vervolging; het blijkt daarbij, wat ook uit den geheelen inhoud duidelijk is, dat de Schrijver met niet weinig overhaasting is te werk gegaan en zich den tijd niet gunt, om behoorlijk te onderzoeken, wat hij toch volgens het plan van zijn geschrijf behoorlijk moest onderzocht hebben.

Doch wij moeten verder gaan en zien, of datgene, wat hier geleverd wordt, eenigzins verdient als een vervolg op het meesterstuk van VAN DER PALM te worden beschouwd, of de Schrijver zich zoodanig van zijne taak heeft gekweten, dat wij de beschuldiging van verregaande vermetelheid moeten terugnemen. Wij zullen daartoe in eenige bijzonderheden de wijze gadeslaan, waarop hij de spreuken heeft behandeld. In het algemeen willen wij eerst iets over den stijl van dit werk zeggen. Men weet, hoe zeer in dat opzigt de Spreuken van VAN DER PALM onder de juweelen van onze letterkunde behooren, hoe zij als voorbeelden van lossen en bevalligen, schoonen en sierlijken, afwisselenden en zuiveren stijl verdienen geroemd te worden, hoe in vollen nadruk SALOMO's beeldspraak daarop toepasselijk is, als hij spreekt van gouden appelen in zilveren schalen. Het belang van zulk cenen gepasten en fraaijen stijl wordt door den Heer FOCKENS gaarne erkend; men hoore slechts, bl. 75: << Zal dan nu het veel lezen (en hooren) geene kwelling des geestes wezen, of de vrucht uws monds en uwer pen niet spoedig in de zee der vergetelheid wegzinken, jeugdige sprekers in vriendenkringen of opentlijke vergaderingen, en gij, schrijvers, die wenscht, dat uwe werken gelezen worden; de sierlijk afgepaste rede mag dan nimmer door u verwaarloosd worden; de gouden appelen, door u ter genieting aangeboden, moeten in het edelst en keurigst zilver opgedischt worden, opdat het bekoorlijk omkleedsel den smaak van het voortreffelijk ooft verhooge als de vorm -- opdat ik meer eigenlijk sprekezoo aan den belangrijken inhoud beantwoordt, en uwe

rede los en bevallig, waardig en deftig over hare schijven' gaat; dan zult gij de onderscheiding verwerven, waarop uw betoonde vlijt en achting voor het lezend publiek u dubbele aanspraak geven, dat uwe schriften uwen naam tot de nakomelingschap overbrengen, terwijl bij den gerekten en matten of stroeven en onbeschaafden stijl van vele anderen, reeds de tijdgenoot mecsmuilt of insluimert." Wij vreezen, dat menig lezer in dezen volzin dat keurig zilver niet zal erkennen, waarin het voortreffelijke ooft moet worden opgedischt, en ligt zal meesmuilen over de zonderlinge zamenstelling der periode, of over die vrucht des monds, welke in de zee der vergetelheid wegzinkt; maar wij zien er toch uit, dat de Schrijver het belang van eenen goeden stijl gevoelt en waardeert. Doch moeijelijk laat het zich begrijpen, hoe men bij dat gevoel en die waardering, en met een voorbeeld, als VAN DER PALM, voor oogen, schrijven kan, gelijk hier dikwijls geschiedt. Er is cene stroefheid, eene onwelluidendheid, eene zonderlinge periodenbouw in dit boek, waarmede het denkbeeld van cenen fraaijen stijl geheel onvereenigbaar is. Men vindt die gebreken overal terug, en men zal van Rec. niet vergen, dat hij het werk doorloope, om ze aan te wijzen; ieder lezer van eenigen smaak moet ze terstond opmerken. Wil men een paar staaltjes, men zie slechts den eersten volzin, waarmede het eerste vertoog aanvangt. »Zoo waag ik het dan, om het door den dood afgebroken werk des grooten VAN DER PALMS te vervolgen, of dat ik liever zegge, over de, door hem ter behandeling voor den laten avond zijns levens bewaarde, aanmerkelijke gedeelten van het Spreukhock, in soortgelijken trant, vertoogen en verhandelingen te schrijven, die echter ook als een geheel op zich zelf staand, en daardoor tevens voor hen, die zijnen breed uitgedegen Salomo zich niet kunnen aanschaffen, misschien geschikt werk beschouwd mogen worden." Hoe kan iemand, die ooit met eenig gevoel voor het schoone eene enkele bladzijde van VAN DER PALM heeft gelezen, zoo iets schrijven? Men zie maar eens dat: over de door hem ter behandeling voor den laten avond zijns levens bewaarde,

aanmerkelijke gedeelten, of nog ondragelijker: een geheel op zich zelf staand, en daardoor tevens voor hen, die zijnen breed uitgedegen Salomo zich niet kunnen aanschaffen, misschien geschikt werk! Zeker is de stijl niet overal zoo beneden alle kritiek slecht, doch het ontbreekt bijna nergens aan stroefheid, moeijelijkheid, gerektheid en lastige ingewikkeldheid der volzinnen. Een paar proefjes tot staving. Gemakkelijk of kort of welluidend of goed gebouwd zal wel niemand deze periode noemen, bl. 70: >> Daarin toch blinkt onder al hare verbastering, de goddelijke adel onzer menschelijkheid nog steeds helder door, dat, terwijl grootmoedige zelfsopoffering lof verwerft, trouw en edelaardigheid voorspraak vindt in alle harten, onwaardige, laaghartige middelen daarentegen, om zich te bevoordeelen, met het brandmerk der algemeene veroordeeling en verachting geteekend worden, en men op hem, die langs dezen weg triomfantelijk uit de pleitzaal terugkeerde, eenen blik werpt, die hem vernietigt; en, zoo er nog eenig gevoel van menschenwaarde en van achting voor het openbaar gevoelen in zijn binnenste woont, hem de overwinning veel bitterder maakt, dan de nederlaag zou geweest zijn, daar van dien blik der verguizing het vonnis. zich afspiegelt, dat als met vlammende letteren in zijn gewisse geschreven staat; het vonnis, waardoor hij zich zelven als een trouwloozen, die alle aanspraak op achting en liefde verbeurd heeft, veroordeeld ziet!" Niet zoo lang, maar niet minder onwelluidend is het volgende, bl. 214: » Waarlijk, wij kunnen den oorsprong van ons aanzijn niet vurig genoeg danken, dat, daar Hij ons uit dierlijke en geestelijke bestanddeelen vormde, en de al ras na de wording van ons geslacht bij hetzelve ingeslopene wanorde van den beginne aan met wijze liefde beperkte en breidelde, Hij zijnen beelddrager en stedehouder op aarde voorts ten allen tijde die krachtdadige hulp tot zijne beschutting tegen alle inbreuk van het zedelijk kwaad op zijn gemoed, en die beide genoemde hoedanigheden van zijn verstand en hart, verleend heeft. Nu zit de, schoon rondom van vijanden aangegrimde, veilig," enz. Rec. cindigt deze aanhalingen

met cene, aan bl. 287 ontleende: »Alzoo boezemt de levenswijsheid, ook waar zij geene bepaalde voorschriften voor ons gedrag in bijzondere gevallen kan opgeven, toch ieder deze omzigtigheid in den omgang met menschen in, om, behoudens dieper afkeer van bekrompen en onmenschlievende ergdenkendheid, desniettemin te zorgen, dat, waar de gelaatkunde, die bedriegelijke wetenschap, faalt, onze oplettendheid op des sprekers toon en houding, nevens de ondervinding, die wij overigens van hem hebben, ons vrijware van het gevaar om, door zijnen vriendelijken blik en bevallige scherts verklockt, den adder, die onder het gras schuilt, niet te ontdekken, zoodat wij ons te laat beklaagden van inderdaad, maar in een' omgekeerden zin, jokkernij van wezentlijken en slecht gemeenden ernst niet onderkend te hebben!"

Men meene niet, dat er geene andere aanmerkingen op den stijl van dit boek zijn te maken, dan die, welke uit deze en dergelijke voorbeelden zijn af te leiden. Wil men zich van het tegendeel overtuigen, dan zie men slechts hoe de Schrijver meermalen of ongelijksoortige beelden bijeenvoegt, of bij zijne beeldspraak uitdrukkingen bezigt, die met de gekozen figuur volstrekt niet overeenkomen; zoo lezen wij b. v., bl. 42, van cenen Koning, die zelf de staatshulk eigenhandig alzoo bestuurt, dat alle schuim zooveel mogelijk afgezonderd, voor het minst onschadelijk gemaakt wordt; bl. 52 van een fijn gesponnen betoog, dat geen steek houdt; bl. 73, van eene lofspraak der erkentenis, die als eene onvergankelijke eerzuil op VAN DER PALMS grafgesteente prijkt; bl. 113, van een veel opzienbarend luchtverschijnsel, waarvan men niet bemerkt, dat heilzame vrucht op de aarde is afgedaald; bl. 261, van den eenvoudige, die vergeleken wordt bij een blad » schoon papier, op hetwelk gij alles kunt schrijven, wat u gelieft; en beklijft het dan soms ook niet, vloeit het menigmaal door, ja, heeft het vrij wat moeite in, om een nog onbebouwd veld te ontginnen en door den ruwen bolster heen een hern te vinden, waarvan iets te maken valt," enz. Het schoon papier is dus onder de hand veranderd in eene

[ocr errors]

stof, waarop iets kleeft, in een zeef, waar iets doorvloeit, in cen onbebouwd veld, dat ontgonnen wordt, in een' ruwen bolster met een kern, en eindelijk in eene grondstof, waaruit men iets maken kan. Dergelijken wansmaak vindt men bij VAN DER PALM niet, die ook niet, gelijk hier passim geschiedt, van duiding zou spreken, noch ook van het pijnstillende middel, dat uit het Heilige Land tot ons gebragt is (bl. 180), noch ook van het bescherm-volk van Jehova, d. i. dus, even als bescherm-God, beschermheer, enz., het volk, waardoor Jehova beschermd wordt.

[ocr errors]

Doch genoeg over dit punt. Wij moeten ons tot andere zaken wenden. Op den vorm en de inrigting der afzonderlijke vertoogen zijn, dunkt ons, niet minder aanmerkingen te maken. Ook daar missen wij dien zuiveren smaak en juisten takt, waardoor VAN DER PALM zich zoo zeer onderscheidde. Dit laatste, zou men haast zeggen, wordt door Dr. FOCKENs niet zoo grif toegestemd. Zijdelings althans schijnt hij in de volgende woorden diens manier eenigzins te gispen, bl. 9: »onmogelijk kan ik mij dit dient wel te dezer gelegenheid eens vooral herinnerd te worden in een werk als dit, met grammatikale opmerkingen inlaten; ook zal ik minder over het geheel dan VAN DER PALM, mij in uitlegkundig onderzoek met mijne lezers verdiepen. Hiervan toch mag de door hem, na de bewerking van zijnen Salomo uitgegeven Bijbelvertaling, die rijke bron van gelukkige opvattingen en verklaringen, geacht worden mij voor een goed deel te ontslaan; terwijl daarenboven zoodanige uitweidingen mij voorkomen al ras voor den gewonen Lezer, die geen' toegang tot den oorspronkelijken tekst heeft, te veel te zijn, en wegens mangel aan bevoegdheid tot eigen oordeel, doelen nutteloos te worden." Zoo dacht VAN DER PALM er niet over, toen hij die uitweidingen in zijnen Salomo invlocht; zoo dachten de duizenden van gewone Lezers er niet over, aan wie dat voortreffelijke werk een welkom geschenk was, en nog heeft wel niemand VAN DER PALM, wien ook hier, gelijk overal, het ne quid nimis ten regel en zinspreuk was, beschuldigd, als of dat uitlegkundig

« PreviousContinue »