Page images
PDF
EPUB

yan ADOLF DUFLOS. Omgewerkt en met Aanmerkingen door P. J. HAAXMAN, Apotheker te Leyden. Te Schoonhoven, bij S. E. van Nooten. In gr. 8vo. 510 bl. f 5-70.

De Heer P. J. HAAXMAN bezorgt ons eene Hollandsche

vertaling of liever navolging van een Hoogduitsch werk van A. DUFLOS, in 1839 te Breslau in het licht gekomen onder den titel: Die chemischen Heilmittel und Gifte, oder pract. Anleitung zur Erkennung und Prüfung ihrer Eigenschaften etc. Breslau 1839; ook onder den titel: Handbuch der pharmaceutisch-chem. Praxis, 2ter Theil, u. s. w. enthaltend die Anleitung zur Erkennung und Prüfung der chem. Heilmittel und Gifte etc. Dit werk werd in Duitschland zeer wel ontvangen en onder dezulke geteld, welke grondig bewerkt zijn. Deze lof gaf den Heer HAAXMAN aanleiding, niet slechts om te vertalen, maar hij werkte ook mede, trachtende het boek hier en daar nog vollediger te maken. In het oorspronkelijke werk heeft de Hoogduitsche Schrijver cene alphabetische rangschikking gevolgd. Hij heeft deze ook blijven behouden in zijne Pharmacologische Chimie, mit in den Text gedruckten Holzschnitten, vollständig in einem Bande, Breslau 1842. De Heer HAAXMAN keurt zulk eene rangschikking minder doelmatig, omdat men voorwerpen bij elkander brengt, welke niet bij elkander behooren; en hij oordeelde in dezen juist. Hij heeft getracht aan het boek eene meerdere uitbreiding te geven, vooral door aanmerkingen en bijvoegselen, grootendeels uittreksels, uit buitenlandsche Journalen overgenomen. Wanneer men deze bijvoegselen vergelijkt met die, welke de Heer DUFLOS aan zijne in 1842 uitgekomene Pharmacologische Chemie heeft toegevoegd, zal men ontwaren, dat de Heer HAAXMAN hiermede niet ongunstig geslaagd is. Eene enkele maal is hij zelfs nog uitvoeriger, hetwelk onder anderen blijkt bij het artikel Kreosotum. Bij sommige artikelen zou de arbeid van den Vertaler evenwel nog gewonnen hebben, indien hij gebruik had kunnen maken van het later uitge

komen vermelde werk. Het spreekt van zelf, dat, bij de snelle voortgangen der wetenschap, er telken jare iets nieuws bij zal komen; de volledigheid, welke elk boek kan bereiken, is dus slechts betrekkelijk en van korten duur. Deze Handleiding bepaalt zich, zeer doelmatig, tot de kennis der scheikundige Geneesmiddelen en Vergiften; zij treedt niet in de geneeskundige werking; welke, door den Heer DUFLOS, met medewerking van Prof. GöPERT, 'in het laatst uitgekomen werk als op den voorgrond is gesteld. Het zal voor den Geneeskundige meer afdoen, een goed, volledig scheikundig onderrigt hier te ontvangen, dan eene uit den aard der zaak onvolledige geneeskundige beschouwing van zoo vele middelen, omtrent de eigenlijke geneeskundige krachten van sommige van welke wij nog zoo geheel zeker niet zijn. Waarom de Heer HAAXMAN, tegen alle taalgebruik, Codex vrouwelijk maakt en overal Codex française schrijft, dus geene vergissing, begrijpen wij niet.

Moge het werk overigens nut stichten, en daardoor den arbeid, aan hetzelve besteed, beloonen! — De druk en verdere uitvoering zijn zeer voldoende.

De geneeskracht en wijze van gebruik van het Zwavelbad bij Bentheim; opgesteld voor Geneeskundigen en beschaafde Badgasten, door Dr. H. ASCHENDORF, K. Hannov. Hofmedicus enz. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1842. In kl. 8vo. VIII, 104 bl. f 1-:

Wi

ijlen de beroemde Hoogleeraar E. J. THOMASSEN A THUESSINK heeft spoedig achter elkander twee bronnen bezocht, welke, in onze nabuurschap gelegen, voor ons van nut zouden kunnen worden. Hij gaf eerst een berigt over de staalbron te Cleef. (*) Daarna bezocht hij de ook in vergetelheid geraakte bron te Bentheim. (†) Dit laat

(*) Vaderl. Letteroef. 1814. Mengelw. No. XI. (†) Ald. 1815. Mengelw. bl. 620.

ste bezoek heeft een beter gevolg gehad dan het eerste. Te Cleef schijnt tot dusverre alles nog bij het oude gebleven te zijn. Te Bentheim daarentegen heeft men de gegevene wenken niet verwaarloosd; men heeft sedert daarvan reeds ruime vruchten geplukt. Na eenigen tijd deelde de Heer THUESSINK ook een berigt omtrent de inrigting van het badhuis mede. Hij gaf verder verslag van eenige geneeskundige waarnemingen over de kracht van het water. (*) Jaarlijks wordt Nederland nu verwittigd, wanneer het badsaizoen te Bentheim beginnen zal. Deze badplaats vindt dus bij ons een' grooten steun. Men mag er bijvoegen, dat de bron aan veler verwachting voldoet en men er baat en herstelling vindt.

de

Vroeger heeft, indien wij ons dit wel herinneren, tegenwoordige Hoogleeraar PLAGGE, te Giesen, een boekje over de Bentheimsche baden uitgegeven, toen hij bij dezelve als Badarts aangesteld was. Dr. ASCHENDORF, te Gildehaus als Arts gevestigd, die thans deze betrekking waarneemt, heeft het noodig geoordeeld, de aandacht van Geneeskundigen en van beschaafde badgasten op nieuw op de geneeskracht en de wijze van gebruik van het zwavelbad te vestigen. Het boekje moet voor de laatsten tot gids en handleiding dienen. Na eene inleiding over de werking en geneeskracht der baden in het algemeen, gaat de Schrijver tot die van het Bentheimer zwavelwater, mede in het algemeen, over. De inleiding had de Schrijver kunnen achterwege laten; want een algemeen vertoog over de werking en geneeskracht der baden behoort op eene breedere schaal bewerkt te worden. In Hoofdstuk III wordt de werking van het Bentheimer zwavelwater tegen bepaalde ziekten geroemd. Er schieten slechts weinige over, op welke het niet zoude werken! Hoofdst. IV-VII geeft eene handleiding tot hetgeen bij het baden dient in acht genomen te worden. Hoofdst. VIII behelst cen natuur- en

(*) Ald. 1822. Mengelw. bl. 321 en 419. 1824. bl. 367: desgelijks ook de Predikant w. F. VISCH, te Winsum, in het Mengelw. 1820, bl. 38.

450 H. ASCHENDORF, HET ZWAVELBAD BIJ BENTHEIM.

scheikundig onderzoek der baden; terwijl het werkje met eenige geschiedkundige en plaatselijke aanteekeningen over Bentheim besloten wordt.

Door Prof. THUESSINK waren wij reeds vrij wel met Bentheim bekend. Er bestond dus geene eigenlijke behoefte aan dit boekje. De beoordeeling omtrent het noodzakelijk gebruik dezer baden voor eenen lijder behoort aan den Arts overgelaten te worden. De wijze van gebruik enz. wordt het best op de plaats door den aldaar aanwezigen Arts geregeld. Intusschen strekke het tot eene herinnering aan eene badplaats, welke onderscheiding verdient van wege de goede diensten, welke het water in die ziekten bewijst, voor welke het inderdaad geschikt is. Daar de jicht bij ons nog al te huis hoort, is het goed, een werkdadig middel daartegen in de nabijheid te hebben.

Geschiedenis der Doopsgezinden in Groningen, Overijssel en Oost-Friesland, van derzelver ontstaan tot dezen tijd, uit oorspronkelijke stukken en echte berigten opgemaakt, door s. BLAUPOT TEN CATE. Met Bijlagen en Kaarten. II Deelen. Te Leeuwarden en te Groningen, bij W. Eekhoff en J. B. Wolters. 1842. In gr. 8vo. 543 bl. f 5-75.

De Heer BLAUPOT TEN CATE levert hier een vervolg op zijne Geschiedenis der Doopsgezinden in Friesland, waarvan in No. XI van den jaargang 1840 in dit Tijdschrift eene gunstige aankondiging wordt gevonden. Op den lof, daarin den eerwaarden Schrijver toegezwaaid, willen wij ook met betrekking tot deze nieuwe vrucht zijner werkzaamheid niets afdingen. Het is uit den aard der zaak een moeijelijke arbeid, welken hij heeft aanvaard; er is ten opzigte van de geschiedenis, die hij behandelt, weinig of niets voorgewerkt, en de hulpmiddelen, ter opsporing voorhanden, zijn meestal zeer gebrekkig. Wij prijzen daarom den ijver en de naauwkeurigheid, waarmede de Schrijver alles heeft opgezameld en der vergetelheid heeft ontrukt.

Wij willen een kort overzigt geven van den rijken inhoud van deze beide boekdeelen. Het plan tot het schrijven van

De

dit werk rees van zelf bij den Heer TEN CATE op. Groningen, verbonden met Oost-Friesland en Overijssel, leende zich uitstekend tot zulk eene afzonderlijke bewerking. Het eerste Hoofdstuk deelt den oorsprong en de opkomst, benevens berigten omtrent bijzondere personen en gemeenten, mede, in de 16de en de eerste helft der 17de eeuw. eerste afdeeling handelt meer bepaaldelijk over den oorsprong en de opkomst der Doopsgezinden in deze gewesten. Ook hier is het eene vraag, moeijelijk te beantwoorden, hoe de Doopsgezinden zijn ontstaan. Verschillende oorzaken hebben hier zamengewerkt. Van den eenen kant bragt ook in deze streken, even als in Friesland, het lezen en onderzoeken der H. Schrift velen tot de Doopsgezinde gevoelens, gelijk dit vooral in de provincie Groningen het geval schijnt te zijn geweest; van den anderen kant verspreidden vlugtelingen uit de Waldenzen of Albigenzen hunne godsdienstige begrippen in de plaatsen, waar zij zich met ter woon nederzetteden. In Overijssel kwamen zij, zoo het schijnt, van den kant van Vlaanderen en bragten derwaarts de nijverheid over, die zich in de Vlaamsche gewesten reeds vroeg ontwikkelde. Doopsgezinde vlugtelingen uit andere Noord-Nederlandsche provinciën vermeerderden het aantal der Doopsgezinden, die ook eenigen aanwas ontvingen door sommigen der eigenlijk gezegde Wederdoopers, welke zich na de uitersten, waaraan deze partij zich schuldig maakte, aan hen aansloten.

Reeds in die eerste tijden waren er ook onder de Doopsgezinden in deze gewesten mannen, die zich door bijzondere verdiensten onderscheidden en alzoo eene eervolle vermelding vorderden. In de tweede afdeeling spreekt de Eerw. Schrijver met dit oogmerk kortelijk nogmaals over MENNO SIMONS en DIRK PHILIPS, Over LEENDERT BOUWENS, ADAM PA STOR, BRIXIUS GERRITS, CLAES GANGLOFS, JAN GERRITSZ, CLAAS CLAASZ., JAN LUIES en UKO WALLES, van welke de laatste vooral ook op den toestand der Doopsgezinden in Groningen niet weinig invloed had.

In de derde afdeeling worden de berigten omtrent bijzondere gemeenten bijeenverzameld. Het spreekt van zelf, dat die berigten dikwijls zeer schraal en weinigbeteekenend zijn en somtijds ter naauwernood meer behelzen, dan eene twijfelachtige aanwijzing van het bestaan van sommige gemeenten. In vroegeren tijd, vooral onder de eenvoudige Doops

« PreviousContinue »