Page images
PDF
EPUB

rijke had gemaakt en het laatste had weggelaten. Onder de mannen, die gezegd worden zich te hebben onderscheiden, zijn er, die zeer wel met stilzwijgen hadden kunnen worden voorbijgegaan, en in het algemeen was er in het verhaal vrij wat bekorting mogelijk geweest, door het weglaten van zaken van minder algemeen belang.

Tegen het plan van het werk ware misschien ook iets in te brengen. Over de afzonderlijke gemeenten en hare geschiedenis kan niet worden gesproken, zonder dat er reeds van vervolging enz. wordt gewaagd, en daardoor voelbaar gemaakt, hoe moeijelijk de geschiedenis der betrekking tot kerk en Staat daarvan geheel kan worden afgezonderd.

Wat de Rec. van TEN CATE's Geschiedenis der Doopsgezinden in Friesland heeft aangemerkt, dat te weinig op leerstellingen en gevoelens is gelet, zou, dunkt ons, ook hier kunnen en moeten gelden. Meer de uitwendige, dan de inwendige geschiedenis wordt ons hier gegeven. Zeker zouden er door de breedere beschouwing der geloofsbegrippen en der onecnigheden en twisten, daardoor te weeg gebragt, wel eens minder aangename voorstellingen zijn ontstaan; maar wij gelooven toch, dat deze hier eene plaats hadden moeten vinden, en dat de onpartijdigheid ook het ongunstiger oordeel niet had moeten verzwijgen, daardoor over de Doopsgezinden te vellen.

Doch ondanks deze aanmerkingen doen wij hulde aan de bekwaamheid van den Schrijver, en wenschen hem lust en krachten toe, om ook de verdere gedeelten van zijne taak af te werken. Hij zal daardoor den grondslag leggen, waarop eenmaal eene geschiedenis der Doopsgezinden in ons vaderland zal kunnen gebouwd worden, waartoe hier de bouwstoffen worden bijeengebragt.

. De uitvoering van deze boekdeelen laat niets te wenschen over.

De Aarde beschouwd in haren natuurlijken toestand en verdeeling door zeeën, rivieren, meren, bergen en woestijnen, benevens derzelver doelmatige strekking; door N. G. VAN KAMPEN. Met Kaarten. II Deelen. Derde, herziene Druk. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1841. In gr. 8vo. 808 bl. ƒ 8-40.

In dit Tijdschrift (*) is een vrij uitvoerig verslag en beoordeeling gegeven van den eersten druk dezes werks. Een tweede werd reeds na weinige jaren (1823) noodig; de arbeidzame Schrijver had dien in zaken en stijl aanmerkelijk verbeterd, en hij was daarin te werk gegaan met eene voorbeeldige gestrengheid, waardoor het werk op nieuw een goed vertier verdiende en verwierf. Het hoofddenkbeeld van dit hoogst nuttige geschrift moest wel bijval vinden bij onze natie: de opzettelijke aanwijzing, dat de Schepper aan ieder land juist die luchts- en grondsgesteldheid, die rivieren, bergen, eilanden, woestijnen, voortbrengselen, en wat dies meer zij, geschonken heeft, welke voor hetzelve het nuttigst en doelmatigst zijn. Deze opmerking verheft de aardrijkskunde van eene bloote optelling van staatkundige grenzen, regeringsvorm, steden, fabrijken, bevolking enz. tot hetgeen onze BORGER de geschiedenis noemde, eene dienares, eene getuige der Goddelijke Voorzienigheid. En het is geene kleine verdienste, een aardrijkskundig werk te schrijven, waarin de verdeelingen, die de natuur zelve aanwijst, zijn tot grondslag genomen, onafhankelijk van de veranderingen, die door de gebeurtenissen op het tooneel der wereldgeschiedenis, in de grenzen, grootte, bevolking, ja het bestaan van landen en steden gemaakt worden. Die door de natuur aangewezen verdeeling is onveranderlijk dezelfde, zoolang de tegenwoordige gedaante der aarde bestaat; de bergen, de zuilen der aarde," de rivieren en zeeën storen zich niet aan tractaten en grensverdeelingen.

Men durft in onzen stoomtijd naauwelijks een boek prijzen, dat een vierde van eene eeuw oud is. Het is te oud, om de dagelijksche aandacht te trekken; niet oud genoeg, om voor klassiek gehouden te worden. En toch houden wij dit werk voor klassiek; toch wagen wij het, eene ernstige aanprijzing mede te geven aan de aankondiging dezes herdruks van een boek, dat wij altijd beschouwd hebben als eene der beste geestvruchten van wijlen onzen werkzamen VAN KAMPEN. De Groninger Hoogleeraar VAN HALL heeft hier en daar bijgewerkt hetgeen uit latere (hier goeddeels aangehaalde) reisbeschrijvingen en berigten aanvulling of wijziging behoefde. Ons oordeel over dit werk verschilt wel niet van dat van den oordeelkundigen Hoogleeraar MULLER:

(*) 1816. Boekbesch. bladz. 120, 420.

Het is buiten twijfel een der beste en nuttigste geschriften, die wij aan VAN KAMPEN'S onvermoeide pen te danken hebben. Welligt zal het meer dan eenig ander zijnen naam met eere tot een later geslacht overbrengen."

Bij deze aankondiging behoort eene van:

De Aarde, beschouwd in haren natuurlijken toestand en verdeeling, door zeeën, rivieren, meren, bergen en woestijnen, benevens derzelver doelmatige strekking; naar de vatbaarheid der Jeugd ingerigt door N. G. VAN KAMPEN. · Met Kaarten. Tweede, herziene Druk. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1841. In kl. 8vo. 194 bl. ƒ 1 - 25.

Deze

eze uitgave is naar de boven aangekondigde van het grootere werk ingerigt, en zeer geschikt voor schoolgebruik, zoo tot leesboek op de hoogste klasse, als tot prijsjes, waarom wij het boekske gaarne aanprijzen.

De steller dezer aankondiging vraagt verschooning voor het laat plaatsen derzelve. De Redactie wenschte spoedige plaatsing bij late toezending. Maar wij zeiden reeds, dat de waarde van dit werk en deszelfs verkorting juist niet van een of twee jaren afhangt, en dit zal de minste lof niet zijn, dien wij aan beide geven kunnen.

Frankrijk, deszelfs Koning, Hof en Regering, door Generaal cass, Amerikaansch Gezant te Parijs. Uit het Engelsch vertaald. Te Utrecht, bij Kemink en Zoon. 1842. In gr. 8vo. 222 bl. ƒ 2-20.

f

Dit geschrift levert meer, dan deszelfs titel doet verwach

ten. Men vindt in hetzelve even zoo veel over Noord-Amerika en Engeland als over Frankrijk en deszelfs Koning. Wel vangt de Schrijver met hetgeen op den titel genoemd is aan; maar, door eene niet onnatuurlijke aaneenschakeling van denkbeelden, vergelijkt en verdedigt hij telkens, het-geen, verschillende van het oude Europa, in zijn eigen vaderland plaats heeft. Deze omstandigheid lokt hem telkens uit tot de beschrijving en afschildering van hetgeen in de genoemde landen voorkomt. Wij zijn het met den Vertaler eens, dat, voor de waarheid van het verhaalde, de verhalen zelve duidelijke bewijzen leveren; terwijl de staatkundige

:

redeneringen inderdaad der opmerking waardig zijn. Ovėr Frankrijk sprekende, en over de redenen, om welke het leven van deszelfs tegenwoordigen Koning zoo gedurig in gevaar is door moorddadige aanslagen, zegt de Schrijver onder anderen De omwenteling van 1789 bragt eene diepe wond toe aan de Christelijke Godsdienst in Frankrijk, en nog vele jaren zullen er moeten verloopen, eer zij geheel daarvan zal zijn hersteld; want tot op dezen dag toe is de maatschappij in hoogen graad verstoken van de zekerheid, die de Christelijke beginselen, waar zij diepe wortelen hebben geschoten, zoozeer berekend zijn te schenken. Wanneer alzoo staatkundige driften in Frankrijk hevig losbreken, dan is er, behalve de vrees voor straf, weinig, dat dezelve kan beteugelen."

Uit de vele opgeteekende anekdoten plaatsen wij de volgende tot eene proeve: › Maar keeren wij tot het stelen of bedriegen der Engelsche ambtenaren terug. Het misbruik in het brengen op de monsterrol, en zelfs de vond, om bedriegelijkerwijze verzonnen namen op de rol te brengen aan boord der schepen, heeft geheel opgehouden, sedert den tijd, toen zeker paar matrozen eens over des Admiraals afgesloten grond te Plymouth wandelden, alwaar twee langstaartige koetspaarden graasden, en Janmaat naar een daarvan met een' steen doelde. Bij mijne oogen, Jan!" riep de vrolijke zeeman, gooi dat arme beest niet: hij staat als kwartiermeester op de rol in onze scheepsboeken." "

Dat de Schrijver aan Frankrijk deszelfs togt in 1831 naar België en de verovering der Citadel van Antwerpen als krijgsroem aanrekent, is eene jammerlijk eenzijdige beoordeeling, waaraan wij als Nederlanders echter reeds te zeer gewoon zijn, om ons grootelijks daarover te ergeren. Voor het overige onthouden wij aan dit geschrift het getuigenis niet, dat het voor de kennis van de door den Schrijver behandelde onderwerpen, de burgerlijke, staatkundige en zedelijke gesteldheid van zijn vaderland, vergeleken vooral met die van Frankrijk en Engeland, van wezentlijke waarde is, en ook wegens het aangenaam onderhoud, 't welk het verschaft, met genoegen zal gelezen worden.

Proeve van een wijsgeerig en zielkundig onderzoek, omtrent het Regt in het algemeen en het Strafregt in het

bijzonder. Hoofdzakelijk in betrekking tot de zedelijke waardering van menschelijke daden, handelingen of bedrijven. Door H. J. SCHOUTEN, M. D. Te Amsterdam, bij H. D. Santbergen. In gr. 8vo. XLVII en 338 ыl. f 3-20.

Met zeer veel genoegen en belangstelling heeft Recensent

dit werk van den Heer Med. Doctor scHOUTEN gelezen. Wel is de stijl gansch niet onberispelijk, en kan er op vele uitdrukkingen aanmerking worden gemaakt, b. v. wet of regt van den talion (bl. 133), voor het jus talionis, regt van wedervergelding of talio, geenszins talion, hetwelk ongelukkig, ten gevolge van overneming uit een Fransch werk, alzoo in den Nederduitschen tekst schijnt te zijn ingeslopen; maar over het geheel is het boek, wat de uiteenzetting der denkbeelden aangaat, goed geschreven. Of men zich echter in alles met de begrippen des Auteurs zou kunnen vereenigen, is eene andere vraag. Men vindt hier uitnemende bouwstoffen, om tot zedelijke schatting van der menschen daden te geraken, bijeengebragt en geordend; over de slotsommen kan men hier en daar verschillen. Hetzij ons vergund eenige aanmerkingen mede te deelen. Reeds dadelijk hinderde ons, bl. 2 en 3: Zij (de dieren) zijn echter als zoodanig zedelijke wezens; want de opgenoemde voorwaarden zijn in geenen deele eene volstrekte noodzakelijkheid tot derzelver materieel of ligchamelijk bestaan. De mensch daarenboven een verstandelijk, AL200 een vrij werkend zedelijk wezen zijnde" enz. Zeker zijn de dieren, in meerder of minder opzigt, gevoelige en verstandige, maar geenszins redelijke, en bijgevolg ook geene zedelijke wezens: en het is dan ook niet het verstand, hetwelk den mensch boven de dieren verheft, maar wel het redelijk beginsel; hetgeen al weder geen resultaat van zijn verstand is, maar zich van het verstand, even als van alle andere vermogens en krachten van ziel en ligchaam, naar zijnen wil bedient. Doch de Schrijver schijnt alles, wat niet louter stoffelijk of ligchamelijk is, zedelijk te noemen, zoodat hij, schoon het zinnelijke en hartstogtelijke bij den mensch tegen het redelijke en zedelijke overstaat, het daarmede telkens verwart en vereenzelvigt. Bl. 28, bevalt ons geenszins de definitie van zedekunde (die eigenlijk is de kennis van 's men→ schen zedepligt) als kennis van den verstandelijken en ze

« PreviousContinue »