Page images
PDF
EPUB

enz.

[ocr errors]

niets te missen. Liever zouden wij dus 1o. alle pensioenen en dergelijk, voor zoo veel die aan bewijsbaar dezelve niet behoevende Heeren worden uitgekeerd, geheel intrekken, en ten tweede van al wat beneden de ƒ 1000 wordt betaald niets korten; maar van ƒ 1000 tot ƒ 2000 5 pct., van ƒ 2000 tot f 3000 10 pct., van ƒ 3000 tot f 4000 15 pct., van f 4000 tot ƒ 5000 20 pct., van ƒ 5000 tot ƒ 6000 ƒ 25 pct. bij opklimming korten, en wel zoo, dat, zoo iemand een' post had van ƒ 1500 en een' van ƒ 2000 b. v. men alsdan die tractementen zou zamentellen, en alzoo van die bijeengetrokkene som de heffing doen. In plaats van de belasting op de coupons zou een verhoogd successieregt kunnen treden, al ware het niet in allen deele gelijk dat reeds is voorgesteld. Men zal altijd moeten streven, om de ontvangsten tot 70 millioen op te voeren, en de uitgaven tot 65 millioen in te krimpen. Anders is men nooit op onvoorziene gebeurtenissen voorbereid. Heeft men eenmaal eene zekere overwinst, dan kan men de belastingen gaan verminderen.

Nalezingen en vervolg op mijne Handleiding tot de kennis van onze Spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder uit het Dierenrijk ontleend. Door J. P. SPRENGER VAN EYK, Predikant te Rotterdam, enz. Te Rotterdam, bij Mensing en van Westreenen. In gr. 8vo. X, 58, X, 34, XXIII, IV bl. ƒ 1-50.

Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche Spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan het Landleven ontleend. Door en bij dezelfden. In gr. 8vo. X, 105, 21, XXII, 15 bl. f 1-80.

Het lust ons, even als vroeger, bij de aankondiging van dit gedeelte des arbeids, door den Eerw. SPRENGER VAN EYK aan onze vaderlandsche spreekwoorden besteed, eene en andere opmerking in het midden te brengen. Het gebruik, door den Verzamelaar van eenige onzer vroegere aanteekeningen gemaakt, doet ons vermoeden, dat het hem ook nu niet ongevallig zijn zal. Zoodanig eene opheldering toch wint ongetwijfeld bij wisseling en onderlinge mededeeling BOEKBESCH. 1843. No. 12.

N n

van gedachten, en een schrijver van humaniteit ontvangt opmerkingen, met bescheidenheid gegeven, gaarne, ook dan nog, wanneer hij er niet geheel mede instemt. Zeer spijt het ons daarom, dat de Eerw. Verzamelaar aan het slot van N°. 2 zoo heeft moeten uitweiden over de Bijdragen tot de kennis der Nederduitsche Spreekwoorden, die de Heer A. DE JAGER in zijn Taalkundig Magazijn heeft geplaatst, en waardoor deze zich min of meer in eene vijandelijke houding tegenover den Heer SPRENGER VAN EYK gesteld schijnt te hebben. Reeds in de voorrede voor No. 1 klaagt de laatste over het contrôleren van dezen zijnen letterarbeid door den eerste. Wij willen ons met dit geschil liever niet bemoeijen, als hebbende het bedoelde in het Taalkundig Magazijn niet gelezen, en zoo het ons oppervlakkig voorkomt, zijn de klagten van den Heer VAN EYK niet geheel en al ongegrond.

No. 1 bevat: 1) eene voorrede, waarin eene en andere mededeeling en aanvulling, tot het vroeger uitgegevene betrekkelijk, opgenomen is; 2) bevestigde of verbeterde verklaring en aanvulling van de spreekwijzen uit het dierenrijk ontleend; 3) aanteekeningen hierop; 4) proeven ter verklaring van spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, naar welker oorsprong of zin is gevraagd; 5) registers op deze afdeelingen, en 6) nieuwe vragen naar zin en oorsprong van verscheidene spreekwoorden. Vele daarvan worden opgehelderd in No. 2, dat in de voorrede de letterkundige geschiedenis van het onderwerp vervolgt; daarna eene menigte spreekwoorden uit het landleven (mede van jagt en visscherij ontleende) opheldert, en na de zoo even genoemde verklaring met registers eindigt. De spreekwoorden, van het reizen te land ontleend, worden in eene soort van kleine vertelling opgenomen.

Die vorm van aanvullingen, nalezingen, bijvoegselen enz. zoo in voorredenen als in aanhangsels verspreid, behaagt ons minder. Het ware, dunkt ons, beter, die vermeerderingen en verbeteringen als aanhangsels te geven tot het deel, waartoe zij behooren. De paginatuur kon dan aanvangen, waar de vorige eindigde, en zoo stond elke soort van spreekwoorden op zich zelve. Doch wij willen hierop niet sterk drinvermits de Eerw. Schrijver eenmaal alles, zoo hij hoopt, volgens door hem gemaakte bepalingen, in een algemeen register opnemen zal." Eene andere opmerking nopens den vorm van zijn werk houde de ijverige man ons ten

[ocr errors]

goede. Zij betreft het opnemen der verklaring van woorden, die niet tot de spreekwoorden of spreekwoordelijke zegswijzen kunnen gerekend worden. Daartoe rekenen wij : dat zijn dukdalven (paalhoofden); hij houdt eene bloemlezing (doet mededeeling van den voornaamsten inhoud of van de merkwaardigste bijzonderheden uit een werk). Het eerste is de etymologie van een enkel woord; het laatste eene overdragtelijke spreekwijze. Met even veel regt kon opgenomen zijn die vesting heeft blinderingen; eene bijdrage leveren, en honderd anderen. Beter ware het, er zich van te onthouden. De zedelijke aanmerkingen, dichtstukjes, spreuken, enz., in No. 2 weder opgenomen, zullen aan velen welkom zijn. Wij laten eenige aanmerkingen volgen op enkele bijzonderheden, die ons onder het oog vielen.

N°. 1, bladz. VI, (voorrede) staat, dat de Tramontane het Italiaansche Tramontana is, de noordenwind, van uit de Middellandsche zee gerekend. Dit is onjuist. De winden uit de Middellandsche zee gerekend, zijn in Italië zuide- en westewinden; geene noordelijke. Wij meenen ook, dat de Noordster, die voor de Middellandsche - zeevaarders over de bergen staat. Tramontana genoemd wordt, of eigenlijk, dat het eene Spaansche uitdrukking is, om deze ster (de vraagbaak en wegwijzer) die daar over de Pyreneën staat, aan te duiden.

Ald. bladz. VII, het bizzen of biezen der koeijen. Dit woord kan ook nog opgehelderd worden uit de in Zeeland hier en daar niet ongebruikelijke spreekwijze biezen voor hard loopen, beenen maken, zoo als men elders zegt.

Bladz. 4. D Hij is zoo koud als een bokje. Ik hoorde dit spreekwoord nimmer, maar het werd mij van goeder hand opgegeven. De vergelijking is mij niet duidelijk." Wij gelooven het; maar de opgaaf is niet goed; Rec. heeft honderdmaal geklaagd, en anderen hooren klagen, zoo koud te zijn als een bot. En visschen zijn ook niet warm.

Bladz. 6. » Vanwaar hondemelker?" Ons dunkt, dat het is hondemalleker, iemand die mal met honden, een groote vriend van die dieren is. Deze verklaring ook van duivenmelker bevalt ons beter, dan de hier ter plaatse gegevene.

[ocr errors]

Bladz. 10. Het is een ezelsbrug. -- De ezel is intusschen geen traag dier." De uitdrukking schijnt ook meest op domheid te doelen.

Bladz. 14. Hij draaft als een pekelharing op een pothuis.

[ocr errors]

De Schrijver vraagt naar den oorsprong en zin van dit, hem opgegeven spreekwoord. Rec. heeft het nooit gehoord. Het zal echter wel zeer slecht draven beteekenen, en de bijeenvoeging van twee woorden, die met eene gelijke letter beginnen, is in onze spreekwoorden zeer gewoon. Zie daarover o. a. No. 1, bladz. 29 (II.) Welligt is het ook drijft; een voorwerp kan wel op een pothuis liggen, maar er niet op drijven.

Bladz. 18. Zou bij het spreekwoord: het komt er bij't huilen der honden niet toe, dat de kalveren afsterven, niet in aanmerking moeten genomen worden, dat honden en koeijen elkanderen zeer vijandig zijn, en nooit elkanderen zonder bijten, blaffen of stooten voorbijgaan?

Blad. 22. Eigen honden, duurkoop jagt. Wij hebben in No. 2 te vergeefs de op die plaats beloofde verklaring van dit spreekwoord gezocht.

Bladz. 29. Als de koekoek zwijgt, hoort men den leeuwerik. Als de koekoek zijn vrij zwaar geluid verheft, kan men den liefelijken zang des laatsten vogels niet duidelijk hooren. De zin zal dus welligt zijn: een zachter geluid wordt door een zwaarder onkenbaar gemaakt. Het spreekwoord is ons echter niet bekend.

Bladz. 32. St. Jacob bij 't ram, St. Pieter een lam. Dit, ons ook onbekende spreekwoord schijnt eene voorstelling te zijn van eene ongerijmde vordering, of liever van te groot ongeduld. Als iemand heden zaaijen en morgen reeds oogsten wil, kan men hem dit spreekwoord toevoegen; want een ooi, dat op St. Jacob (den 25 Julij) bij den ram is toegelaten, kan onmogelijk reeds op St. Pieters banden (1 Augustus) geworpen hebben. Het spreekwoord bevat dus iets onmogelijks, en zal, gaat onze uitlegging door, zooveel zeggen, als: alles moet zijn tijd hebben.

D

Bladz. 35. Het is een' naaimug, zegt men van een naaister; maar waarom dit nuttig wezen met zulk een nietig diertje vergeleken ?" Welligt alleen om het denkbeeld van prikken of steken.

Bladz. 39 is de spreekwijze: zoo scheel zien als een otter, overgeslagen.

Bladz. 53. Jong vleesch zwelt in den pot. Dit spreekwoord geldt kinderen, van wier ontwikkeling men het beste hoopt." Misschien ook; maar wij hoorden het altijd bezigen van jonge vrouwen, die, huwende, waarschijnlijk eerlang

de drink conditie: Hansje in den kelder zullen kunnen aannemen. Het zou dan op extensio abdominis doelen.

[ocr errors]

Bladz. 11 (nieuwe paginering). Bij Heeren van zes weken" vragen wij, vanwaar de tijdsbepaling zes weken in onderscheidene volksgebruiken zulk eene rol speelt? Men denke aan rouwdragen, een jaar en zes weken; aan sluiten bij een sterfgeval, zes weken lang, en meer andere.

D

Bladz. 21. Hij doet een bedelaarsgebed, voor: hij telt geld." Wij hoorden ook wel: een dronkenmans gebed. N°. 2, bladz. 2. De hier gegevene verklaring van: Gods water over Gods akker laten loopen, bevalt ons minder. Eenvoudiger vinden wij de omschrijving: hij zorgt niet, het overtollige water van den akker af te tappen. Lijdelijk laat hij het loopen, en zegt: het is Gods water; het is Gods akker. Er is niets aan te doen. Het komt van boven.

Bladz. 16 is onder de spreekwoorden, die zich op eene ongepaste en ongunstige wijze over den zoo nuttigen boerenstand uitlaten, overgeslagen: honderd boeren, twaalf en een half. Dit beteekent: een boer is niet scheutig, geeft niet veel. Honderd (b. v. bij eene collecte) 12 stuiver, dat is — elk een duit.

Bladz. 28. Wat iemand zaait, zal hij maaijen. Dit is eenvoudig eene Bijbelsche uitdrukking, ontleend uit Gal. VI: 7.

Ald. Hij heeft zooveel als hij pikken en maaijen kan. De Schrijver vergist zich in de uitlegging: hij heeft voor het tegenwoordige en toekomende genoeg. 't Is juist het omgekeerde, en wil zeggen: hij heeft alle moeite, om aan den kost, door de wereld te komen. Hij moet niet alleen maaijen, maar ook pikken, twee onderscheidene bedrijven.

Bladz. 31 overgeslagen het spreekwoord: men moet de schapen scheren, maar niet villen.

Bladz. 38. Hij zucht boomen uit de aarde. Men zegt ook dikwijls hij zucht steenen uit de straat. In het laatste is het denkbeeld van ophalen bij het zuchten ruim zoo naïf uitgedrukt.

Bladz. 82 denkt de Schrijver, bij de spreekwijs: het is in esse (waar het moet zijn), aan de beugelhaan, waarop wel eens de ring de gedaante der letter S heeft aangenomen. Fraaijer dunkt ons de verklaring van: het is in den evenaar. Wij kregen er aanleiding toe door BILDERDIJK, Verh. over het Letterschrift, bladz. 143, waar hij zegt: In Duitschland spreekt men van de ess eener balans. 't Is het in een

[ocr errors]
« PreviousContinue »