Page images
PDF
EPUB

Er wordt waarlijk in onzen tijd al zeer veel gedaan, om eene zekere soort van beschaving te verspreiden! Of het echter voor zoodanige lezers, die met de Fransche taal niet bekend zijn, eene behoefte is, om, door de vertaling van werken als het thans aangekondigde, geleerd te worden, datgeen, wat zij tot nog toe als betamelijke tucht en goede zeden eerbiedigden, met minachting te bejegenen, en de menschen van hoogeren stand te leeren kennen als de zoodanigen, die roemen op hunne uitspattingen, en of dus de vertalers en uitgevers van soortgelijke werken zich wel zeer verdienstelijk maken bij onzen landaard, geven wij in ernstige bedenking. Indien de Fransche romans van den gewonen hedendaagschen stempel, die reeds in ieder formaat, van de geïllustreerde Parijsche prachtuitgaven af tot aan de Belgische goedkoope nadrukken en miniaturen van CANONGETTE toe, in het oorspronkelijke worden rondgevent, ook nog in onze taal worden overgebragt, dan zal het gevolg daarvan zijn, dat niet alleen het reeds talrijke publiek van onze landgenooten, hetwelk die in het Fransch kan lezen, zich aan dezelve kan vergasten, maar dat zulke boeken beduimeld en gehavend in kortegaarden en keukens zullen gebruikt worden tot tijdkorting van soldaten, rinkelrooijers en dienstboden! Verre zij het er van af, dat wij zouden beweren, hier eigenlijk gezegde, de eerbaarheid kwetsende, tafereelen te hebben aangetroffen. Ook is reeds de naam van den Schrijver een genoegzame waarborg, dat men niets middelmatigs in deze soort zal ontvangen. Maar de ligtvaardige toon, waarmede alles behandeld wordt, en het zedenbederf in het tijdvak, waarin dit verhaal geplaatst is, maken, naar ons oordeel, dit toevoegsel tot den voorraad van vertaalde romans meer dan alleen overbodig.

Gilles de Raiz, of de Geheimen van het Slot Tiffauges. Historische Roman (1440.) Naar het Hoogduitsch van AMALIA SCHOPPE, geb. WEISE. Te Gorinchem, bij A. van der Mast. 1842. In gr. 8vo. 259 bl. ƒ 2-60.

Deze

eze roman schildert met eene treffende gelijkheid de ruwe zeden en het bijgeloof der op den titel genoemde eeuw, waarschuwt tegen de ondeugd door de voorstelling van het kwade in geheel deszelfs afschuwelijkheid, en stelt deugd

zame karakters ter navolging voor. Het verhaal boeit de aandacht, en bezit, gelijk de reeds zoo voordeelig bekende naam der Schrijfster doet verwachten, al datgeen, wat vereischt wordt tot een aangenaam en nuttig onderhoud voor den lezer. De laatste 30 bladzijden behelzen een bijvoegsel, hetwelk tot GILLES DE RAIZ in geene de minste betrekking staat, maar tot bladvulling moet dienen, misschien om het werk de gewone grootte van zulke boekdeelen te doen bereiken. Dit bijvoegsel bestaat in eene ware of verdichte zoogenaamde geschiedkundige anecdote uit den tijd der Fransche republiek, en verhaalt eene van die onverwachte lotverwisselingen, door welke een smidsgezel uit de diepste armoede tot het bezit van eenen aanzienlijken rijkdom verheven wordt. Ook de vertaling verdient eene loffelijke vermelding.

Jack, of een arm Huisgezin, door P. F. VAN KERCKHOVEN. Te Antwerpen, bij K. Oberts. 1842. In gr. 8vo. 121 bl. ƒ 1-40.

Eene brave huismoeder sterft door gebrek aan geneeskundige hulp, omdat hare dochter weigert gehoor te geven aan de oneerbare voorslagen van eenen armverzorger. Het schoone meisje wordt weggerukt door de tering, en haar valt te naauwernood eene vocgzame begrafenis ten deel. De grijze vader wordt aan den minstaannemende opentlijk uitbesteed. De zoon, die tracht zijnen vader aan zulk eene ellendige verzorging te ontrukken, vervalt door diepe armoede tot diefstal, en kwijnt jaren lang in den kerker; terwijl de grijsaard krankzinnig sterft. Zietdaar de akelige tafereelen, door welker treffend gelijkende schildering de Schrijver den toestand der armen en het gebrekkige van hunne verzorging voorstelt. Die het zuivere Vlaamsch kent als een' afzonderlijken taaltak, zal aan het werkje den lof van in eenen schoonen stijl geschreven te zijn niet ontzeggen. De Schrijver gispt de genoemde gebreken met eenen scherpen hekel. Wel zouden wij gaarne zeggen, dat de philanthropische inrigtingen in ons Nederland een' hoogeren trap van volmaaktheid bereikt hebben; maar wij willen den schijn niet hebben van den splinter aan te wijzen in het oog van den naaste, en den balk in ons eigen oog voorbij te zien. Veel van hetgeen aangemerkt wordt, moge meer onmiddellijk betrekking hebben op België; ieder, die, ook in ons vaderland, deel neemt in het lot der armen, zal in dit geschrift veel vinden, hetwelk zijne opmerkzaamheid verdient. Ook wenschen wij, dat de, ofschoon dan ook wat spade, beoefening en waardering der vaderlandsche taal bij den voormaligen landgenoot aanmoediging moge vinden door eene welwillende ontvangst, bij ons Nederlandsch publiek, van dit werkje.

BOEKBESCHOUWING.

Verhandelingen, uitgegeven door het Haagsche Genootschap tot verdediging van de Christelijke Godsdienst, na deszelfs vijftigjarig bestaan. IIde Deel. Te 's Gravenhage, bij de Erven Thierry en Mensing. 1842. In gr. 8vo. XXX en 266 bl. f 2-: (Bevattende eene Verhandeling over de Israëlitische Godsregering, door C. H. A. KALKAR, Doctor in de Godgeleerdheid en Wijsbegeerte, Hoofdleeraar aan de Kathedraalschool te Odense in Fühnen, in het Koningrijk Denemarken.)

Oneindig hoog staat Duitschland boven ons vaderland,

wanneer wij de vraag beantwoorden, waar het meest voor inleiding en kritiek, vooral voor exegese des Ouden Verbonds gedaan wordt. Terwijl onze naburen belangrijke bijdragen leveren voor de studie van de schriften des O. T., terwijl er leven heerscht, en wrijving tusschen de meest verschillende rigtingen wordt opgemerkt, ziet men slechts zelden in ons land iets op dit terrein te voorschijn komen. En als dan nog het Haagsche Genootschap die schijnbare stagnatie wil doen ophouden, en eene prijsvraag uitschrijft als deze: Welke was, volgens de schriften des Ouden Verbonds, de aard der Godsregering (Theocratie) in den Israëlitischen Staat? en in hoe verre verschilde zij van de inrigting der Priesterkasten bij de Oostersche volken, en van de latere Hierarchie? kan hieruit met grond worden afgeleid, zoo ten aanzien van derzelver Goddelijken oorsprong, als ter oplossing van bedenkingen tegen de geloofwaardigheid van de histo rische boeken des Ouden Verbonds, en ter juiste beoordeeling der Israëlitische Volksgeschiedenis? dan komt er alleen uit het ver verwijderde Denemarken een antwoord,

[merged small][ocr errors]

Wat

te regt met goud bekroond. Zien wij wat ons hier wordt aangeboden.

De Schrijver deelt eerst eenige voorloopige aanmerkingen mede over Israëls bestemming op de wereld en de bijzondere betrekking, in welke God als Koning tot dit volk stond, welke betrekking met den naam van Theocratic is bestempeld. Voorloopig worden dan verder de verschillende opvattingswijzen dezer Godsregering getoetst; cerst die van SPENCER, die in haar eene nabootsing des Heidendoms zag, daarna die der Deïsten, die in haar een bekrompen Particularismus zagen, vervolgens die van GÖRRES, die haar voor een' algemeen Oosterschen vorm hield, eindelijk die van VATKE, die haar een voortbrengsel van den strijd tegen het Heidendom genoemd heeft, van alle welke voorstellingen de onhoudbaarheid beknoptelijk wordt aangetoond. Hierop neemt het onderzoek een' aanvang, dat in zes afdeelingen gesplitst is.

De eerste afdeeling bepaalt zich bij de Instelling der Godsregering onder Israël, van welke het verbond als de grondslag en met welker instelling de vroegere geschiedenis als naauw zamenhangende beschouwd wordt, waarna de Schrijver over haar doel en de gepastheid van haren vorm handelt. Israël is door het met Jehova gesloten verbond Gods volk geworden; het bestaat slechts als een Theocratisch volk, als Bondsvolk, en houdt op een volk te zijn, bij het ophouden van dezen regeringsvorm. Hiertoe was Israël reeds voorbereid door de verkiezing van ABRAHAM'S nakomelingen en door de wonderbare uitleiding uit de dienstbaarheid in Egypte; ook moeten wij vooronderstellen, dat er ook grondstoffen van Gods zuivere kennis en vereering in voorhanden waren, hetgeen een sterk argument is tegen de mythische verklaring der aartsvaderlijke geschiedenis. Het doel der Godsregering kan dan ook geen ander geweest zijn dan: afzondering dezes volks, om bezitter te zijn van Gods heilige Openbaring, om een bolwerk te blijven tegen het geheele verlies der kennis van God, om een heilig licht te zijn, schijnsel verspreidende over naburige en meer verwijderde

volken, in hetwelk een stempel van heiligheid moest worden ingedrukt, en een Godsrijk gesticht, dat grondstoffen van de verhevenste en schoonste vereeniging aller menschen en van Gods genaderijkste verbinding met hen in zich bevatte. Zoo moet dan de instelling der Godsregering een handtastelijk middel geweest zijn tot vervulling van de belofte, dat door ABRAHAM alle geslachten der aarde zouden gezegend zijn, en eene verordening door welke Israël de eene ware kerk van God afbeeldde. Men stelt zich het doel der Godsregering verkeerd voor, indien men mecnt, dat in en met hare instelling alleen Gods Koninklijke betrekking tot Israël was aangeduid, van welke de Propheten iets anders zouden hebben willen maken, dan zij oorspronkelijk was. Neen de Godsregering diende tot het zigtbaar worden der tot dusverre onzigtbare, inwendige kerk, en wel in dien bepaalden vorm, dat door het uitwendige, het kerkplegtige en stoffelijke heen, het inwendige, het geestelijke en bovenzinnelijke overal uitblonk. Omtrent de gepastheid van dezen vorm kan gezegd worden, dat God, ten einde Israël zou zien, welke taak het voor de hemelsche bestemming der menschheid te vervullen had, de sporen zijner nabijheid in alle trekken van het volksleven indrukte; en zoo werd de onzigtbaarheid en onafbeeldelijkheid van God, in het naauwste verband met de zigtbare betooning zijner tegenwoordigheid, en de kennelijke bewijzen van zijne werking, door de geschiedenis des volks voorgesteld, terwijl in weerwil van alle afdwalingen, beproevingen en wederwaardigheden, nogtans de kennis en het geloof van Gods eenheid beveiligd werden.

De tweede afdeeling handelt over den aard der Godsregering, en behelst eene beschouwing der Theocratische inrigtingen, die er den grondslag van uitmaken. De aandacht wordt bepaald bij de Wetgeving, de Theocratische plaats en het Theocratisch personeel. De wetgeving draagt den stempel der majesteit der nederbuiging van God den Koning; is streng gebiedende en verbiedende; niet door gronden van overreding of overtuiging, niet door uitspra

« PreviousContinue »