Page images
PDF
EPUB

men somtijds in hoogere vormen zagen overgaan of wel onder andere omstandigheden zagen blijven bestaan in hunnen oorspronkelijken onontwikkelden toestand en zich als zoodanig voortplanten. Andere Schrijvers ontkenden zulks. Er is in dit opzigt in de laatste tien jaren vooral eene merkwaardige omkeering der heerschende meening op te merken. Terwijl in het eerste vierde deel dezer eeuw de generatio aequivoca (Urbildung) onder de Duitsche natuuronderzoekers vele aanhangers telde, heeft men later, en vooral sedert de ontdekkingen van EHRENBERG in de kleine wereld der zoogenoemde Infusie-diertjes, het gebied dezer oorspronkelijke vorming steeds enger gezocht te omsluiten, ja zelfs geheel getracht op te heffen. 't Komt ons voor, dat er in de wijze, waarin men de waarnemingen van EHRENBERG opgevat en toegepast heeft, overdrijving is; en zeker is de tegenwoordige toestand der ontwikkelingsleer, Vooral de door SCHWANN voorgedragene leer der cellen, in tegenspraak met de zoo stellige meening van vele nieuweren, dat alle organische wezens veel zamengestelder zijn dan men meent, en dat er geene eenvoudige grondvormen zijn, die den aanvang der organische wezens uitmaken. Sedert men algemeen aanneemt, dat de evolutie ons de vorming van het embryo niet verklaren kan, dat het cene wezenlijke epigenesis is, sedert dien tijd is, dunkt mij, het ontkennen van alle Urbildung eene inconsequentie en cen teruggang. De tijd zal hier zekerlijk de volkomene waarheid meer en meer aan het licht brengen. De voor ons liggende Verhandeling van xÜTZING, waarin de Urbildung aangenomen wordt, en waarnemingen worden medegedeeld aangaande de ontwikkeling van Conferven, Vaucheriën, Mossen en Lichenes uit groene bolletjes (Protococcus AGAR DH) zal zeker niet aan de meerderheid der natuurkundigen bevallen, en tegenspraak uitlokken. Maar waarnemingen laten zich niet dan door naauwkeuriger waarnemingen wederleggen, en wij willen dan ook den Schrijver niet beschuldigen, dat hij het veld der waarneming verlaat, om zich in bespiegelingen toe te geven. 't Geen ons echter in zijn geschrift mishaagt, is het jagen naar vreemde woorden

en derzelver smakelooze aaneenkoppeling. Hij onderscheidt vijf hoofdvormen, waaronder de eenvoudige plantaardige voortbrengsels voorkomen: den sphaerischen, den nematischen, den phyllodischen, den stelechodischen en soreumatischen vorm. Deze vormen worden, den phyllodischen vorm uitgezonderd, nog weder in verschillende secundaire vormen onderscheiden. Wij ontkennen niet, dat zulke onderscheidingen voor een gemakkelijker overzigt der vormen nuttig kunnen zijn. Maar het gedurig gebruik dezer woorden en de lange zamenkoppelingen, zoo als b. v. » achromatische, myxodermatisch-ento-synaptische Form," geven aan de geheele Verhandeling een zonderling aanzien, hetwelk de lezers eêr afschrikken dan aanlokken zal.

Het tweede stuk, hetwelk in dezen bundel voorkomt, is door den Heer VON MARTIUS, Hoogleeraar te Munchen, aan de Maatschappij aangeboden, en bevat eene bijdrage over den tegenwoordigen toestand van het onderzoek aangaande de wijze van bevruchting in de phanerogamische planten (bl. 121–131). Men kent de gewigtige ontdekkingen van ROB. BROWN, ANDOUIN en anderen in dit gedeelte der Planten-physiologie; het indringen der pollenbuizen in het ovarium tot de kern van het ei. MARTIUS zag dit duidelijk bij eenige planten, vooral bij Asclepiadeën en Orchideën en bij Helianthemum ochrolemum en Lychnis vespertina bevestigd. Bij andere planten kon hij het somtijds in 't geheel niet waarnemen. Ook gelooft hij niet, dat, gelijk BRONGNIART, SCHLEIDEN en anderen meenen, steeds eene zekere bepaalde cel, een zoogenoemde embryo-zak, tot opneming van het pollen-buisje bestemd is, maar dat bij sommige planten elke cel, waarop het pollen-buisje werkt, zich tot het omhulsel des embryo's kan veranderen. Hij vermeldt de hem medegedeelde waarneming van R. BROWN, dat bij Pinus vele kleine tepelvormige verhevenheden de spits van de eikern omgeven, en vele pollen - buizen tot deze verhevenheden heengingen. Waarschijnlijk is het, dat de natuur niet altijd naar éénen typus te werk gaat. Bij vele planten, b. v. Laurus com→ munis, Ranunculus arvensis en verscheidene grassoorten,

kon de Schrijver tot nog toe de meergemelde pollen-buizen niet opsporen.

De druk van dit eerste deel der nieuwe Natuurkundige Verhandelingen onderscheidt zich voordeelig van dien der vorige deelen. Wanneer men in aanmerking neemt, dat de zetters de taal, waarin deze Verhandelingen gedrukt zijn, niet verstaan, kan men ook niet verwachten, dat er geene drukfouten in zullen voorkomen. Zij zijn echter niet talrijk en betreffen meest vreemde woorden, b. v. p. 3 reg. 13. Polymorphez - Familie voor Polymorphen - Familie, p. 6 reg. 21. Protocuccus voor Protococcus, p. 13 reg. 14. sorenmatisch voor soreumatisch, bl. 131 twee malen Pfanerogamen voor Phanerogamen. Zinstorende drukfouten hebben wij niet aangetroffen.

[ocr errors]

J. VAN DER HOEVEN.

Specimen pathologicum de Emphysemate pulmonum vesiculari, quod publico ac solemni examini submittit CONSTANTINUS DE BORDES. Amstelodami apud L. van Bakkenes. 1842. 8vo. XII et 116 pp. f :-90. Welk denkbeeld vormt men zich toch van eene wetenschap, welke door alle tijden heen steeds ор dezelfde hoogte zoude blijven staan? Bloeit zij daarentegen alleen door uitbreiding, eere dan allen, die te allen tijde tot zulke uitbreiding het hunne bijdroegen of nog zullen bijdragen! Eere den ouden, die met zoo geringe hulpmiddelen zoo veel verrigt hebben! Mogen de nieuweren trachten, met zoo vele hulpmiddelen, als men boven de ouden vooruit heeft, door de ouden in schranderheid vooral niet overtroffen te worden! Bij vele hulpmiddelen wordt deze toch vereischt, om wijs, voorzigtig en beraden te werk te gaan. Geluk den Schrijver van deze Verhandeling met de vaardigheid, welke hij voor de auscultatie schijnt te bezitten, en die hem het gezegde schijnt ontlokt te hebben: dat het door deze is, of men reeds het ontlede lijk voor zich ziet. De auscultatie berust toch geheel op de verschijnselen van het leven en is daar buiten dood. Doch men moet het

--

met eene Voorrede zoo naauw niet nemen, vooral tegenwoordig niet, nu het cenigzins mode is, de ouden te berispen over hetgeen zij niet gedaan hebben, van het tegenwoordige standpunt der wetenschap gezien. Dit kon de Schrijver niet geheel nalaten, dewijl hij een onderwerp behandelt, eerst door de uitbreiding der wetenschap meer behartigd, onderzocht en dus beter bekend geworden. Hij heeft het Emphysema pulmonum vesiculare tot stof voor zijne Dissertatie gekozen, ofschoon het te Groningen reeds behandeld was, waarvan hij te laat kennis kreeg; een gevolg van ons incommunicatief Akademiestelsel. De Schrijver zal eene zickelijke uitzetting der longblaasjes of celletjes door lucht tot een onderwerp voor zijne beschouwing nemen. Hij gewaagt van het weinige, hetwelk bij de ouden over eene ziekte gevonden wordt, welke zij eigenlijk niet regt kenden, en deelt mede, wat de nieuweren er van gezegd hebben op later verkregene ondervinding. Hij geeft LAENNEC de eer, door hare beschrijving zijnen naam vereeuwigd te hebben. Om tot eene betere kennis van deze ziekte der longen te geraken, acht de Schrijver noodig, op het maaksel der longen terug te komen, waar REISSEISSEN den eens verkregen welverdienden lof blijft behouden. Hij doet vervolgens onderzoek naar den aard van het gebrek in het algemeen en van de aangenomene soorten, naar indeeling, in het bijzonder. In het tweede Hoofdstuk heeft hij nagegaan, wat er over de aanleidende oorzaken tot deze ziekte gezegd is, waarvan nog veel in het duister schuilt. In het derde zal de Schrijver over de verschijnsels spreken, en trachten aan te wijzen, welke door de percussio en auscultatio kunnen verkregen worden, en dus tot eene meer stellige herkenning aanleiding geven. Dit hoofdstuk is het uitvoerigste, want hier is het bespiegelend veld zeer uitgestrekt geworden. Het is in zekeren zin wel geene bespiegeling, maar de gedane nasporingen zijn nog niet genoeg bevestigd, om niet nog tot velerlei gissingen aanleiding te geven. Wij mogen evenwel hier niet uit het oog verliezen, dat het moeijelijk · is, van cene ziekte, welke toch tot de meer zeldzame

behoort, spoedig voldoende uitkomsten te verkrijgen, vooral op den weg der vergelijking met andere en onderling. De Schrijver heeft partij getrokken van hetgeen over deze ziekte voorhanden was. Hij heeft er oordeelkundig gebruik van gemaakt, en uit een enkel aangehaald geval kan men besluiten, dat hij niet in gebreke zoude blijven, de gelegenheid zich meer aanbiedende, deze wel waar te nemen. Het gezegde: Sufficere ad aeternandum nomen LAENNECI (pag. 12) klinkt te vreemd, om het ter navolging aan te prijzen. Het is, vooral in zulk eenen stijl, niet te vergelijken met Quae cura — tuas, AUGUSTE, virtutes aeternet? bij HORATIUS,

Carm. IV. Ode XIV.

Beantwoording der vraag: is de oprigting eener Geneeskundige School te Amsterdam noodzakelijk of nuttig? Door Dr. J. BOSMAN TRESLING, practiserend Geneesheer te Winschoten. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1842. In gr. 8vo. 35 bl. ƒ :- - 40.

Sedert de menschelijke zaken in handen van Commissiën gesteld worden, is er gewis geene geweest, die, volgens het oordeel der kunstbroeders, welke geen deel van de Commissie tot de Geneeskundige Staatsregeling uitgemaakt hebben, ongelukkiger gekozen werd, en wier werkzaamheden met eenen ongunstiger uitslag bekroond geworden zijn. Zoo vele beoordeelingen van de werkzaamheden der Commissie als reeds de drukpers verlaten hebben, geene is er, die een geheel gunstig oordeel over haar geveld heeft. Men kon wel verwachten, dat de meening van zeven leden bij zoo vele duizende kunstgenooten, welke meenen ook eene stem te hebben, althans zich bekwaam achten om ook te oordeelen, geene algeheele overeenstemming zoude ontmoeten. De zaak is nogtans erger uitgevallen, dan men, ook bij de ongunstigste gedachten van dezen arbeid, zoude verwacht hebben.

« PreviousContinue »