Page images
PDF
EPUB

een

onder den nederigen vorm van een school- of leesboek, schat van kennis en van wetenswaardige zaken is nedergelegd. Aan het slot van dat werkje werd op dergelijke wandelingen in andere Zeeuwsche eilanden hoop gegeven; het voor ons liggend stukje vervult die aanvankelijk. Het betreft echter noch slechts een gedeelte van Walcheren, en wel de Zuid-watering, het Zuid-Oostelijke gedeelte des eilands; vele geschied- en oudheidkundige mededeelingen bevat het nopens de jongste bedijking aan Walcheren, die van Nieuwof St. Joosland, de Souburgen met het sedert lang verdwenen kasteel van onzen beroemden MARNIX VAN ST. ALDEGONDE enz. Maar vooral te Vlissingen heeft de Schrijver rijken voorraad tot mededeeling van historische bijzonderheden, en de omstandigheden van den afval van Spanje worden, gelijk ook elders wapenfeiten en scheepstrijden uit dien tijd, waardig herdacht. Velerlei zaken, die men hier niet. zoo dadelijk zou zoeken, zetten eene aangename verscheidenheid aan het werkje bij: over wapens, familienamen, oude schepen, oud geschut, enz. Blijkbaar is het hier als volksboek geschrevene de vrucht van langdurige, wetenschappelijke onderzoekingen. Wanneer de Schrijver, die het al of niet vervolgen van dit geschrift afhankelijk schijnt te maken van den bijval, dien het vindt, onzen wensch gehoor geeft, dan zet hij zijne wandelingen voort; en wij zullen van hem, hedendaagschen voorganger, niet minder leeren, dan een vroeger geslacht van de mederijders op het speelwagentje van GARGON (Walchersche Arkadia). Wij verlangen inzonderheid het westelijke gedeelte des eilands met hem te bezoeken en zullen ons, hopen wij, spoedig vergasten aan hetgeen hij ons te West-Kappel en Domburg heeft mede te deelen. Niet enkel voor Zeeuwen, schoon voor deze het eerst en meest, maar voor liefhebbers van vaderlandsche geschiedenis en oudheden in het algemeen, zijn de aanmerkingen van den door en door kundigen DRESSELHUIS, die hier geheel en al op zijn grondgebied is, lezenswaardig; en ofschoon hij reeds elders (*) iets, en dat wel iets nieuws en doordachts over de Nehalennia's gezegd hebbe, juist dat iets doet ons met verlangen uitzien naar de wandeling, die wij langs het Walchersche strand met hem hopen te doen, of het ontbijt, dat wij met hem in het badhuis te Domburg wenschen te nuttigen.

(*) Zeeuwsche Volks-Almanak, 1837, bl. 33-59.

2

[ocr errors]

Steendrukplaatjes, voorstellende het Jagthuis ter Linde, en het Kasteel van West-Zouburg, versieren het werkje. Gelijk de Heer DRESSELHUIS bij zijn genoemd werkje over Zuid- en Noord-Beveland kaartjes heeft gevoegd, waarop de voormalige en tegenwoordige gedaante dezer eilanden wordt voorgesteld, zoo hopen wij die ook van Walcheren (gelijk te zijner tijd ook van de andere Zeeuwsche eilanden bij de wandelingen door dezelve) te ontvangen. Niet ieder bezit 's Mans verhandeling over Oud-Zeeland, waar eene algemeene kaart is bijgevoegd. Men zou deze Wandelingen kunnen noemen de quintessens van het daar met bewijzen gestaafde en ontwikkelde, gebragt in eenen populairen vorm, waarbij het met vele en velerlei aangename en nuttige bij-bijzonderheden verrijkt is.

Beginselen van het ontwerpen van aardrijkskundige Kaarten. Ten gebruike van Gymnasien en Instituten voor wetenschappelijk onderwijs. Door H. VAN BLANKEN, StadsLector in de wis- en natuurkundige Wetenschappen te Zwolle. Te Zwartsluis, bij R. van Wijk, Az. 1843. In gr. 8vo. 90 bl. f 1-25.

De Heer R. LOBATTо vertaalde, een jaar vóór de uitgave van het bovenstaande werkje, een naauwkeurig en uitgewerkt geschrift van den beroemden LITT ROW Over hetzelfde onderwerp; wij hebben daarvan in der tijd eene aanprijzende aankondiging in dit Tijdschrift gegeven. Het is eenigzins vreemd, dat de Heer VAN BLANKEN van een zoo onlangs uitgegeven geschrift, van hetzelfde oogmerk met het zijne, geen gewag maakt. Trouwens, het andere is theoretisch oneindig vollediger; het behandelt de zaak analytisch, terwijl het voor ons liggende meer dadelijk praktisch is. Men moet hier dus veel aannemen, waarvan de Schrijver het bewijs schuldig blijft. En in zuiver wiskundige zaken moest men dit zoo weinig mogelijk aanmoedigen, want leerlingen, die er zich eenmaal in toegeven, gewennen zich van lieverlede aan eene oppervlakkigheid, die niet poogt door te dringen tot den grond der zaken. Als eene handleiding intusschen bij het vervaardigen van geographische netten is het werkje niet zonder verdienste. Het zou de volledigheid hebben bevorderd zonder veel meer uitvoerigheid, indien de Schrijver ook die projectiën

hadde opgenomen, die bij het vervaardigen van hemelkaarten alleen te pas komen, en tot den stand der Ecliptica betrekking hebben. Maar deze en meer andere bedenkingen, die wij zouden te maken hebben, komen in een Tijdschrift als het onze minder te pas. Men zal ons ook het werkje meer tot eene aankondiging, dan tot eene wiskundige recensie hebben toegezonden, en het is daarvan dat wij ons bij deze kwijten. De afbeeldingen zijn duidelijk uitgevoerd.

De Vrijgeest, of Nacht, Schemering en Morgenrood. Te Amsterdam, bij G. Goossens. 1842. In gr. 8vo. XVI en 96 bl. f :-90.

Wanneer wij het doel van dit geschrift in aanmerking nemen, om namelijk den eenvoudigen burger, die geen geleerde is en toch blootstaat aan de vitterij der Deïsten, eenigermate te wapenen tegen den invloed van het, ook onder de mindere standen, zich dikwijls openbarende ongeloof, dan aarzelen wij niet te getuigen, dat het geschikt is om dit doel te bereiken; minder evenwel door nieuwe bewijzen voor de gewigtigste waarheden der Godsdienst aan te voeren, of de reeds bekende bewijzen meer overtuigend, dan elders geschied is, voor te dragen. Neen, het nuttige van het werkje, voor het door den Schrijver gekozen publiek, is meer gelegen in eene zeer bevattelijke voorstelling der behoefte, die de mensch heeft aan het godsdienstig geloof, voor zijne deugd en de rust van zijn hart. Vooral is het de afschuw verwekkende schildering van het karakter en eindelijk rampzalig lot van eenen Vrijgeest, dien de Schrijver verhaalt in persoon gekend te hebben, die tot eene treffende waarschuwing kan verstrekken tegen het onbedachtzaam verkeer met de zoodanigen, die het geloof aan het bestaan van God, de Voorzienigheid, 's menschen bestemming voor de onsterfelijkheid, en het wezentlijk onderscheid tusschen deugd en ondeugd, verwerpen. De Schrij ver, die zich aan het slot der voorrede onder den naam J. B. BARNIGH bekend maakt, smake bij voortduring de aangename vruchten van zijn ernstig nadenken over, en van zijn geloof aan de waarheden der Godsdienst, en zijn werkje bevordere dit geloof ook bij hen, în welker geluk hij zulk een prijzenswaardig belang toont te stellen!

Adolf Vondeling, of drie jaren onder de Regering van‣ Koningin CHRISTINA van Zweden. Een geschiedkundige Roman, naar het Zweedsch van den Graaf PETER SPARRE. III Deelen. Te Deventer, bij M. Ballot. 1842. In gr. 800. 792 bl. f 7 -75.

Gustaaf de III en zijn Hof. Een geschiedkundige Roman uit de laatste helft der XVIIIde Eeuw. Naar het Zweedsche van K. Grave VON KUHLBERG, Koninklijk-Zweedsch Kamerheer, door STEENBERGEN VAN GOOR. II Deelen. Te Amsterdam, bij J. C. van Kesteren. 1841. In XVI en 591 bl. ƒ 5-50.

gr. 8vo.

Ofschoon het eerstgenoemde werk een jaar later, dan het laatstgemelde, in onze taal is uitgekomen, plaatsen wij deszelfs titel het eerste, omdat het in het oorspronkelijke vroeger is uitgegeven, dan Gustaaf III. Ook behoort de inhoud van SPARRE'S werk tot een vroeger tijdperk der Zweedsche geschiedenis, dan dat van KUHLBERG. Beide werken hebben echter zoo veel gelijksoortigs, als gewrochten van Zweedsche letterkunde, en als hebbende hetzelfde land en hetzelfde Hof, ofschoon onder verschillende Vorsten, tot het tooneel der verhaalde gebeurtenissen, dat wij meenen op beiden gevoegelijk door een en hetzelfde verslag onze landgenooten opmerkzaam te kunnen maken. De Heer KUHLBERG zegt zelf: Er zijn in de geschiedenis van Zweden twee tijdvakken, die wel inzonderheid dáárom tot eene romantische bewerking geschikt mogen heeten, dewijl hunne wezentlijkheid zich reeds ver in het gebied van den roman uitstrekt. Ik bedoel de tijdvakken der regeringen van CHRISTINA en van GUSTAAF III. Aan beide Hoven heerschte evenzeer eene onbetwistbare verwante gelijkenis, als, over het algemeen, eene zekere zielenverwantschap tusschen beide Zweedsche regenten niet te ontkennen is. Als vrouw zou GUSTAAF III, in meest alle opzigten, eene CHRISTINA, en CHRISTINA als man een tweede GUSTAAF III geweest zijn. Beiden zijn zij de typen van hetzelfde karakter in verschillende geslachten. Bij beiden vindt men ligtzinnigheid, edelmoedigheid, fijne beschaving, ijdelheid, beminnenswaardigheid en zwakheid, zoowel voor een meer schitterend en verblindend, dan wel degelijk geestig overwigt, als voor rang

en uiterlijke schoonheid. Overigens ontmoet men aan beider hoven dezelfde buitensporige verkwisting der inkomsten van den Staat, dezelfde pracht, dezelfde luisterrijke feesten en banketten, dezelfde menigvuldige, elkander als verdringende vermaken, denzelfden, tusschen trotsche deftigheid en wulpsche dartelheid wankelenden conversatietoon, hetzelfde flikkerende vernuft, dezelfde overdrevene gemanierdheid."

In beide de werken is de schildering zoo treffend naar het leven, de gelijkenis zoo sprekend, dat zij bijna met eigenlijk geschiedkundige werken gelijk staan. In beiden is het verdichte alleen aangewend om eenigermate te voldoen aan den heerschenden smaak, en kan met eenige opmerkzaamheid gemakkelijk herkend en onderscheiden worden. ADOLF VONDELING is eene belangrijke bijdrage tot de kennis van het karakter der onwaardige dochter van den grooten &usTAAF ADOLF. Wat KUHLBERG'S GUSTAAF III betreft, deze Vorst had," gelijk de Schrijver naar waarheid zegt, zijn Hof tot eenen getrouwen Spiegel van zijne eigene luimen en gewoonten gevormd. De taal van dat Hof was, even als zijn eigen conversatietoon, eene mengeling van vernuft, moedwil, galanterie en dubbelzinnigheden, van wellevendheid en de armzaligste beuzelachtigheid. Men moest de dwaasheid en het verstand tevens huldigen; want wee dengeen, wiens uitspraken zich niet op de vleugelen van het vernuft wiegelden! Daarentegen werd voor eenen enkelen vernuftigen trek niet zelden 's Konings gunst ingeruild. GUSTAAF'S Hof was ligtzinnig en zedeloos, als de Koning zelf, maar ook, even als hij, beminnenswaardig en geestrijk, zelfs in zijne afdwalingen. Het was een tempel van het vermaak, der scherts en der vrolijkheid, in welken echter somwijlen ook bacchusfeesten gevierd werden; en GUSTAAF was de Genius van dien tempel. Hij was het oorspronkelijkste vernuft van' al degenen, die hem omgaven, ofschoon men niet ontkennen kan, dat ook hij in menige opzigten Fransche voorbeelden navolgde. Maar slechts in het kleine vermogt GUSTAAF III LODEWIJK XIV na te volgen, zoowel in zijne zedeloosheid, als in zijne verkwistingen en zijne nuttelooze oorlogen. GUSTAAF III legde den grond tot de katastrophe van het jaar 1809, even als zijn Fransch voorbeeld tot die van het jaar 1789. Beiden (LODEWIJK XIV en GUSTAAF III} plonderden en tiranniseerden hun volk, en droegen door

« PreviousContinue »