Page images
PDF
EPUB

enz.

De Heer Dr. J. BOSMAN TRESLING behoort vooral tot degenen, die dit met kracht en klem van redenen trachten aan te toonen. Tot dit einde heeft hem goedgedacht, andermaal op dit onderwerp terug te komen, en men mag zich vleijen er nog meer over te zullen hooren. (Bl. 1.) Het voornaamste doel van den Schrijver met de beantwoording der vraag: is de oprigting eener Geneeskundige School te Amsterdam noodzakelijk of nuttig? is evenwel, den Heere Dr. VAN GEUNS C. s. een en ander onder het oog te brengen omtrent het: nul n'aura de l'esprit hors nous et nos amis! De minderheid en meerderheid der Commissie worden evenwel ook bedacht. En over den arbeid van de meerderheid van de Commissie is het gevoelen van Dr. BOSMAN TRESLING: >> Wanneer men >> het gevoelen der meerderheid van de Commissie van de >> duistere en onbepaalde woorden en niets beteekenende >> zinsneden ontdoet, waarin het is vervat, dan blijkt het," Slechts in één punt schijnt het de Commissie evenwel niet geheel mis gehad te hebben. Zoo is dan toch geene zaak zóó slecht, of er wordt toch iets goeds in gevonden; de geringheid van het onderwijzend personeel; >>men moet erkennen, dat deze aanmerking niet geheel >> ongegrond is." (Bl. 21.) » Maar men kan immers ge» makkelijk (?) dit gebrek te gemoet komen," zegt onze Dr., »door aan iedere der geneeskundige faculteiten van >> de drie bestaande Akademiën een paar Hoogleeraren » (2+2+2= 6) toe te voegen, en daarenboven, wil men » ze voortreffelijk, een of twee Lectoren (3+3 6 en » dus 6 + 6 = 12) aan te stellen." Voortreffelijk, indien de Heer BOSMAN TRESLING slechts de middelen daarloc gelieft aan te wijzen; want niet alle Lectoren kunnen, in de hoop of het vooruitzigt van eens het Professoraat te bejagen, gratis arbeid verrigten. Wanneer men Universiteiten en Athenaea, om te bezuinigen, wil opheffen, dan valt er om vermeerdering van loontrekkend personeel niet te denken, althans zoo lang Aruba niet iets meer oplevert dan slechts om tot sieraad van een Museum te strekken. En PAULUS heeft toch reeds gezegd, dat een ar

=

beider zijn loon waardig is. Het voorstel van Dr. BOSMAN TRESLING is gemakkelijker op het papier gezet dan ten uitvoer gebragt. La critique est facile, mais l'exécution très difficile, vooral wat het finantieel betreft.

de

Raadgeving aan ouden en jongen, en allen, welke ор bewaring, vermeerdering of ook verbetering hunner gezondheid prijs stellen; door Dr. J. H. CURTIS, en naar de vierde Engelsche uitgave in het Hoogduitsch overgebragt en met een aanhangsel vermeerderd door Dr. F. RAIMANN. Uit het Hoogduitsch vertaald door B. MEYLINK, Phil. Nat. Doct. Apotheker en Chemist. Te Deventer, bij A. J. van den Sigtenhorst. 1841. In kl. 8vo. 172 bl. ƒ 1 -:

Noodig

>>

was deze vertaling van eene vertaling niet. WILLICH, PENNINK en anderen hebben ons in onderscheiden vorm, breedvoeriger of beknopter, gezegd, wat wij te doen en te laten hebben, om gezond te blijven. Dat zij, die aan geschreven raad en aanwijzing te dezen behoefte hebben, zich van de aangehaalde geschriften, waarbij vooral VOSMAER'S Kunst om lang te leven en wel te sterven te voegen is, en nu ook van dit boeksken bedienen. Jammer, dat het niet overal even duidelijk is. Daar de huid zoowel opslorpt als uitscheidt," (bladz. 21) zal niet door allen verstaan worden, die het gebruik der kunstwoorden absorptie en secretie niet kennen. Op algemeenen bijval in hetgeen hij zegt, kan wel geen schrijver rekenen, allerminst een raadgever der gezondheid. Hetgeen de cene deskundige verwerpt, prijst de ander aan; men denke aan wiegen, valhoeden, koud water, en wat niet al! Van het laatstgenoemde geeft een aanhangsel eene hooggestemde aanprijzing, die zeer nuttig en noodig besloten wordt met de aanmerking, dat men de zaak niet moet overdrijven, omdat de uitersten schadelijk zijn, en ook het koud water, in overmaat gebruikt, nadeelig werkt. Van hetgeen door

den Schrijver aangeprezen, door Ref. behoudens beter oordeel afgekeurd wordt, noemt hij slechts twee bijzonderheden:

Bladz. 17 raadt de Schrijver aan, den eetlust van kinderen volstrekt niet te onderdrukken, maar den honger aanstonds te bevredigen. Wij zouden van oordeel zijn, dat men kinderen niet te vroeg kan gewennen aan eenen bepaalden tijd van voedsel nemen. Wanneer men vroeg daarmede begint, schikt de natuur er zich gemakkelijk naar; de tusschenruimte van tijd tusschen den eenen en anderen maaltijd zij slechts niet te groot of onevenredig, want een middagmaal ten 4 of 5 ure is voor kinderen allernadeeligst. De voormiddag is veel te lang; de tijd tusschen hun middag- en avondmaal daarentegen te kort. Maar, om op het in dit boekje gezegde terug te komen, waar zou het met huiselijke orde heen, indien elke honger aanstonds moest worden bevredigd?

Bladz. 90 prijst men zoogenoemde circuleerkagchels aan. Ref. raadt elk, wien zijne gezondheid lief is, zich niet door het goedkoope van deze machines in het gebruik te laten verblinden. Het zijn zeer ongezonde, benaauwde stookplaatsen, met welke men ongetwijfeld op den duur aan Doctor en Apotheker betaalt, hetgeen men bij turfboer of kolenkooper heeft uitgezuinigd. Hardnekkige verkoudheden, werkeloosheid der huid en slapheid van vezelen zijn de dochters dezer zuinigheid. Een open haard met goede steenkolen en goeden turf is veel gezonder, en enkel beuken- of olmenhout nog veel beter, maar ook veel kostbaarder.

Mannelijke leeftijd, zoo als het derde Hoofdstuk heet, moest liever volwassene genoemd zijn, omdat ook van vrouwen gehandeld wordt.

Ieder gebruike dit werkje met dat oordeel des onderscheids, waartoe opmerkzaamheid op zichzelven hem het best leiden zal. De kortste gezondheidsleer bestaat in de spreuk: ne quid nimis! Alles met male!

Redevoering over de beoefening der Letteren en Wetenschappen, de edelste bemoeijing voor den beschaafden mensch, gehouden bij gelegenheid der plegtige viering van het vijftigjarig bestaan van het natuur- en letterkundig Genootschap PRODESSE CONAMUR, te Arnhem, op Maandag den 20 November 1842, door Mr. J. M. DE KEMPENAAR. Te Arnhem, bij Is. An. Nijhoff. In gr. 8vo. 55 bl. ƒ : - 40.

De titel vermeldt volkomen den inhoud en het doel van deze Redevoering. Dit doel betreft wel in de eersteplaats de leden van het bovengenoemde Genootschap, en daarna alle beschaafde inwoners van Arnhem, maar het moet toch ook elken beoefenaar van letteren en wetenschappen belang inboezemen. Rec. althans verheugt zich mede over het voortdurend bestaan en den bloei van cene inrigting, die, benevens zoo vele andere, aan ons Vaderland tot sieraad verstrekt; en reeds dit wettigt de uitgave van deze feestrede. Het publiek vergenoegt zich echter hiermede niet; het eischt meer. En wanneer het vraagt, of die Redevoering om haren inhoud en vorm de uitgave evenzeer regtvaardigt, zoo moet Rec., tot zijne verwondering en leedwezen, betuigen daarover in twijfel te staan. De Heer DE KEMPENAAR is algemeen en, zoo als Rec. met grond meent te mogen veronderstellen, met regt bekend en beroemd als een der uitnemendste sprekers in Nederland. Rec. heeft altoos geleerd en ook gemeend, dat goed spreken van goed schrijven niet onderscheiden is, maar dit stuk zou hem waarlijk omtrent de geldigheid van dezen stelregel in de war brengen. Reeds de titel doet hem twijfefelen, of het sapere hier wel overal is principium atque fons scribendi. Waartoe anders het woord beschaafd in het thema opgenomen? De Redevoering is in twee deelen gesplitst, waarvan het eerste een betoog der stelling behelst, terwijl het tweede uit het vijftigjarig bestaan van het Genootschap een bewijs daarvoor ontleent. Het betoog bestaat in de voorstelling van de beoefening der letteren en wetenschappen, 1) als aanbrengende het zuiverste genot; 2) als schenkende den besten troost; 3) als aansporende tot edelaardig streven; 4) als vlechtende den beminnelijksten band. Men ziet, deze punten bevatten denkbeelden, die zich wel niet door nieuwheid en oorspronkelijkheid, of ook door diepte en belangrijkBOEKBESCH. 1843. no. 2.

E

en de

heid onderscheiden; maar die toch de verdienste hebben van volkomen waar te zijn; een knap jongmensch, die over dat thema moest oreren, zou met eenig nadenken ze welligt ook kunnen vinden. De ontwikkeling staat met de denkbeelden gelijk. De Redenaar schijnt de voorschriften in de Topica van CICERO hier inzonderheid voor den geest gehad te hebben, en een voorbeeld te hebben willen geven, hoe men al zoo kan redeneren, als men zijne bewijzen voor eene waarheid inzonderheid uit het tegenovergestelde ontleent. Hij verplaatst zijne toehoorders telkens op de wereld en het wereldtooneel," om hen tot de overtuiging te brengen, dat het genot onvoldoende, de troost krank, het streven gemeen, verbindtenis van menschen weinig beteekenend is, welke wij daar opmerken, in vergelijking met hetgeen de beoefening der letteren en wetenschappen aanbiedt. Hetgeen men hier vindt, schijnt dan ook niet zoozeer een betoog te zullen zijn, (hoewel dit woord nog al eens voorkomt) als wel eene teekening, of tegenoverstelling van de genoemde bijzonderheden op het tooneel der wereld en op het gebied der letteren en wetenschappen. Min duidelijk is Rec. het derde punt, ja het komt hem zelfs voor (de Heer DE KEMPENAAR houde hem deze bedenking ten goede), dat hier verwarring van denkbeelden heerscht. De Redenaar wil namelijk de beoefening der letteren en wetenschappen voorstellen als aansporende tot edelaardig streven," dat is derhalve, tot een doel, dat van die beoefening afgescheiden is en hooger ligt; en wat vinden wij nu bl. 12-14, waar het betoog voorkomt? Eene schildering van het niet edelaardige der bejagingen in de wereld en op het wereldtooneel." De Heer DE KEMPENAAR had zich immers door de opgave van dit punt op bl. 6, de verpligting opgelegd, om aan te toonen, dat de wereld ongenoegzaam is, om tot edelaardig streven aan te sporen. Hoe hij dit betoog zou hebben moeten inrigten, dit ware zijne zaak geweest; maar het schijnt Rec. geenszins voldoende, dat hij aan het slot met een enkel woord de vruchten (?) dier beoefening optelt, waaronder hij als de derde, eenvoudig noemt het levendige bewustzijn, langs dien weg duizenden van rozen groeijen, en de weg zelf heen leidt tot al wat edel is en groot." Of de opgave van het denkbeeld, of de ontwikkeling is niet juist.

dat

Het tweede deel bevat het bewijs der betoogde waarheden in het vijftigjarig bestaan van het Genootschap." De Redenaar bepaalt de aandacht bij 1) de leden, 2) de vergader

« PreviousContinue »