Page images
PDF
EPUB

een prijsje verrigten, doch daarvoor ook eene vertaling leveren, welke alle hoedanigheden heeft, om te bewijzen, hoe eene vertaling niet moet zijn, en die dus, gelijk zoo veel in deze wereld, negatief - goed is.

De uitgave in afleveringen kunnen wij niet goedkeuren. De Uitgever zal veelligt zeggen: het is thans zoo gebruikelijk, en langs dien weg brengen wij het boek, dat misschien, bij deelen uitgegeven wordende, om den hoogeren prijs menigen kooper zou afgeschrikt hebben, in vele handen. Dat zij zoo; maar het is en blijft lastig, wegens het doorgaans stomp afbreken van zulk eene aflevering. Kortom, het doel is goed, maar het middel, onzes oordeels, niet. Over de bijzonder nette uitvoering moeten wij den Uitgever ons compliment maken. Een zindelijke, wel wat compacte, maar allezins duidelijke druk en vier uitnemend wel gelukte lithographische platen recommanderen het boek reeds op het eerste gezigt.

Het Gezin van den Overste, door F. BREMER. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1842. In gr. 8vo. 336 bl. ƒ 3-25. Oorlog en Vrede, door en bij dezelfden. 1842. In gr. 8vo. 226 bl. ƒ 2-50.

Wederom twee romans van de sedert eenigen tijd gunstig bekende Schrijfster, van welke wij in den laatsten tijd de geestvruchten met eene buitengewone mild- en snelheid ontvingen. Het is niet te ontkennen, dat hare manier, het schilderen van huiselijk leven en huiselijke tooneelen in eenen beschaafden en daarbij geïdealiseerden kring, op de lange baan wel wat eenzelvig dreigt te worden. Tot nog toe heeft ons dit niet gehinderd, want de talent- en gevoelvolle Schrijfster weet gedurig aan hare tafereelen iets nieuws, en dat altijd iets bevalligs, bij te zetten. Terwijl men, hare voorstellingen lezende, ingenomen wordt voor de goede, hartelijke, welwillende menschen, die zij ten tooneele voert, wordt men ook ingenomen voor de vrouw, die zoo denkt, dicht en schrijft. Hare werken worden dan ook met algemeene graagte ontvangen, en dit maakt eene breedvoerige beoordeeling goeddeels overbodig; zij wordt dit geheel, wanneer, zoo als thans het geval is, die beoordeeling over een paar geschriften zou moeten loopen, die recds sedert eenigen tijd het licht

zien, en den meesten beminnaren en beminnaressen van dergelijke lektuur wel reeds zullen door de handen gegaan zijn. Aan dat verwijl hebben wij voor ditmaal geene schuld; zij ligt bij de Uitgevers: onze welmeenende aanprijzing van de beide voor ons liggende romans zal misschien hier of daar nog niet te laat komen.

De eerste is meer in den gewonen trant der Schrijfster; de tweede is ruim zoo levendig en vrolijk; ook wordt er het een en ander uit de natuur en levenswijze in Noorwegen, onder anderen eene winterreis door de gebergten van dat land, regt levendig en onderhoudend in beschreven. Kortom, wij beloven den lezers, en inzonderheid der lezeressen, in deze beide boeken wederom eene aangename uitspanning, die tevens haar nut kan hebben, indien men de lessen der menschkundige Schrijfster over het huiselijke leven, hoe luchtig en los soms ook daarheen geworpen, niet onachtzaam voorbijziet.

De vertaling is, zoo als zij van zulke boeken zijn moet, los en vloeijend; daarom is het jammer, dat zij door kleine Germaansche vlakjes, gelijk disch voor tafel, eene nederige houding (gebukte), zich vernederen voor bukken (II. 152) en dergelijke ontsierd wordt. De uitvoering is netjes, en de gesteendrukte titelvignetten zuiver. Wij wenschten wel, dat voor zulke ligte lektuur, voor zulke, mogen wij het aldus zeggen, vrouwelijke boeken, een kleiner formaat, dan het deftige groot octavo, in den smaak kwame. De Franschen en Engelschen begrijpen het anders; maar het schijnt, dat de pogingen, om dat bij ons na te volgen, geen' opgang maken.

De Markiezin. Door ELIZABETH THORNTON. II Deelen. Te Amsterdam, bij P. N. van Kampen. 1843. In gr. 8vo. 476 bl. f 4-80.

Op den gedrukten omslag van deze bockdeelen lezen wij

de woorden: Een waar Verhaal. De Schrijfster zelve berigt ons in hare voorrede, dat de gebeurtenissen op authentieke bewijzen steunen, dat het voorval vóór een aantal jaren de geregtshoven van Frankrijk bezig hield en in derzelver jaarboeken werd opgeteekend, en dat zij van deze belangrijke stukken heeft gebruik gemaakt en ze tot een verhaal zamengevlochten. Haar boek, zegt zij, is weinig meer dan een zamenweefsel van daadzaken, en zij eindigt met te zeggen: Wat men verder als te zonderling en te overdreven wil aanmerken, schuive men niet op de Schrijfster, die alleen gebeurde zaken verhaalde, maar op de raadselachtigheid, die er menigmaal in den zamenloop der menschelijke omstandigheden en in het menschelijke karakter gevonden wordt."

Zietdaar dus het oogpunt, waaruit dit boek moet worden beoordeeld, als het verhaal eener ware gebeurtenis, omstandigheden en bijzonderheden derhalve niet van hare

wier

keuze of vinding afhankelijk waren; en uit dat oogpunt beschouwd, is het zeker een hoogst opmerkelijk boek. Het ontbreekt niet aan voorbeelden, tot welk eene diepte der verdorvenheid de mensch zinken kan, maar weinige zijn zoo treffend als dat der Markiezin DE BOUILLÉ. Eene vrouw, uit den aanzienlijksten stand, die louter uit hebzucht en eergierigheid het geluk harer naaste bloedverwanten verwoest, bij de geboorte van het eenige kind haars broeders dat kind wegrooft, de ongelukkige moeder in de oogen van haren zwakken echtgenoot voor krankzinnig weet te doen doorgaan, misdaad op misdaad, moord op moord stapelt, ten einde de gevreesde ontdekking voor te komen, en dat alles om de goederen en titels van dien broeder voor hare eenige dochter te verwerven; waarlijk, gruwelijker monsters heeft de geschiedenis weinige opgeleverd! Het boek boezemt dan ook die treurige belangstelling in, welke men gevoelt, als men van den eenen kant den voortgang der boosheid in het menschelijke hart nagaat, en van de andere zijde de pogingen volgt, die aangewend worden, om die boosheid te ontmaskeren en de gepleegde misdaad weder te herstellen. Teregt heeft de Schrijfster dan ook niet getracht den sluijer der geheimzinnigheid over haar verhaal te werpen en den lezer lang in de onzekerheid aangaande de waarheid te doen verkeeren. Wij gelooven, dat zij daarin goed gehandeld heeft en de waarde van haar werk heeft verhoogd. Niet als verdichting, maar als waarheid kan het boek belang inboezemen, en zeker zal men het, als zoodanig, met onafgebrokene aandacht lezen. Wij achten het daarom jammer, dat de Schrijfster hare bronnen niet bepaalder heeft opgegeven, om die verzekering der waarheid te bevestigen; iets, hetgeen ook daarom wenschelijk ware, omdat het verhaal, zoo het verdicht ware, als roman tot zeer vele aanmerkingen aanleiding zou geven.

[ocr errors]

Wij zouden zelfs zeggen, dat de geheele vorm van het verhaal hare mindere geschiktheid tot het schrijven van eenen roman verraadt en nog al eens iets te wenschen zou overlaten, gelijk ons b. v. de invoering van den botaniserenden doctor niet gelukkig scheen en met den toon des geheels in strijd.

De naam van de Schrijfster doet ons natuurlijk vooronderstellen, dat dit boek uit het Engelsch is vertaald; een vermoeden, dat hier en daar door Anglicismen wordt bevestigd, b. v. I. 33. geluk zegger, fortuneteller, voor waarzegger; I. 136. Spreek, Dame!" waar het Engelsche dame, vrouw, zal hebben gestaan, en enkele andere meer. Maar waarom dan dit ook niet op den titel uitgedrukt? Nu zou men schier geneigd worden, het voor een oorspronkelijk werk te houden, hetgeen het toch wel niet zijn zal. Druk en uitvoering zijn goed, en wij twijfelen niet, of dit boek zal zijne lezers wel vinden.

No. XII. Boekbesch. bl. 551. r, 3 v. o. moet zijn: hansjesbeker.

BOEKBESCHOUWING.

gen

van

De Doopsgezinden en hunne herkomst. Eene ruwe schets J. H. HALBERTSMA, benevens eene Lijkrede op Prof. P. o. C. VORSSELMAN DE HEER, en eenige Kerkredenen van denzelfden Schrijver. Te Deventer, bij J. de Lange. 1843. In gr. 8vo. 409 bl. ƒ 3-60. Het boek, dat voor mij ligt, heeft, blijkens het bovenstaand opschrift, drie titels en is ook drieledig van inhoud. Het bevat eene geschiedkundige schets, eene lijkrede en eenige kerkredenen. Daar geen voorberigt eenige inlichting geeft aangaande de redenen, die den Schrijver bewohebben, deze drie stukken in éénen bundel vereenigd uit te geven, zoo is het niet vreemd, dat de vraag naar dezelve bij den lezer opkomt. Met deze vraag is eene andere verbonden, deze namelijk: of de kerkredenen en de schets zich zelve staan, dan of zij te zamen een geheel uitmaken? De rangschikking der stukken versterkt deze vraag. In tegenspraak namelijk met de volgorde op den titel aangewezen, begint het boek met drie gewone leerredenen, die, eenigzins in strijd met de denkbeelden in dit boek over het predikambt ontwikkeld, den vreemden naam van >> Kerkredenen," dragen. Op dezelve volgen de lijkrede op Prof. DE HEER en cene op eenen vroeg ontslapenen broeder, welke beide, blijkens de opschriften, mede tot de kerkredenen behooren; terwijl het geheel besloten wordt met de » ruwe schets," die meer ruimte beslaat dan de vijf redevoeringen te zamen.

op

De Heer HALBERTSMA heeft voorzeker zijne gronden, zoowel voor de zamenvoeging van die stukken, als voor de verandering van derzelver volgorde. Het zou onbescheiden zijn, in deze handelwijze niet te berusten, en een ieder zal gaarne met mij zijne gissingen omtrent iets voor zich houden, waarover de Schrijver goedgevonden heeft zich niet te verklaren. Het zal ons genoeg zijn, dat een DoopsV v BOEKBESCH. 1843. No. 15.

gezind Predikant, die tot dusver zich alleen als taal- en letterkundige heeft bekend gemaakt, na eene veeljarige ambtsbediening, het eerst met eenigen theologischen arbeid voor het publiek optreedt. Voor zijne geloofsgenooten is dit van dubbel belang. Ieder Doopsgezinde, die het met zijne kerkgemeenschap wel meent, zal er den Heer HALBERTSMA dankbaar voor zijn, dat hij, in zijnen reeds eenigzins gevorderden leeftijd, de vruchten van zijne langdurige studiën, ondervindingen en opmerkingen omtrent het ontstaan, den gang der ontwikkeling, en den tegenwoordigen toestand van zijne medebroeders, voornamelijk in de Nederlanden, alsmede omtrent derzelver afwijkingen, gevaren en verwachtingen, mededeelt, en dat hij daarbij tevens eenige proeven geeft van de wijze, waarop hij het Evangelie aan de hem toevertrouwde gemeente verkondigt. Daar ik de uitgave van ziju boek uit dit oogpunt beschouwde, zoo heb ik gaarne op mij genomen, een beoordeelend verslag van deszelfs homiletisch gedeelte te geven, maar zoodra ik het inwendig verband van het eerste en tweede gedeelte begon door to zien, heb ik mij er toe verpligt gerekend. Ik doe het met mijnen naam, om alle verkeerde vermoedens te voorkomen en te toonen, welke waarde ik, naar de eischen der wetenschap, aan dezen arbeid meen te moeten toekennen. En ik zal mij dankbaar verheugen, wanneer onze jongere Doopsgezinde Predikanten, voor zoo veel dit noodig zijn mogt, het volgende, als een woord van welmeenende waarschuwing tegen zulk eene Evangelieverkondiging, van een' hunner voormalige leermeesters willen aannemen. Kieschheid verbiedt mij, in mijne betrekking tot de school ter opleiding van Evangeliedienaars voor onze gemeenten, het tweede gedeelte van dit boek, waarin scherpe afkeurende aanmerkingen voorkomen over de godsdienstige denk- en predikwijze van onze jongere leeraars, aan eenen gezetten toets te onderwerpen. Men leze en oordeele!

Op de keerzijde van den titel staat een motto uit het gedicht, dat onder den naam van la noble leiçon der Waldenzen bekend is, de noodzakelijkheid van het doen van

« PreviousContinue »