Page images
PDF
EPUB

geschiedenis, nu eens Amsterdam met deszelfs weelde en rijkdom, dan eens de gebergten en dalen van Palestina of de oranje- en citroendreven van het paradijsachtige Valencia, de karakterschildering der verschillende personen, van den wraakgierigen ALONZO, de zachtaardige LEA, welke ofschoon eene Israelietische, zonder dat zij zelve dit vermoedt, niet ver is van het Christendom, den geestdrijvenden JOSUA, in één woord, al het boeijende van den roman paart zich met eene uitmuntende zedelijke strekking. Meesterlijk onder anderen is de schildering der in hare eigene netten gevangene coquetterie van OTTILIA, der wankeling van JOSUA tusschen zijn godsdienstig geloof en zijne liefde voor de schoone Christin. Evenwel wij willen eene enkele aamerking niet terughouden. Hier en daar is het verhaal onwaarschijnlijk. Wij bedoelen niet die avontuurlijke en verrassende onwaarschijnlijkheid, welke men in een verdicht verhaal nog al gaarne verschoont, omdat zij bijdraagt tot veraangenaming van het onderhoud, maar hebben hier het oog op zekere onnatuurlijke onwaarschijnlijkheid, welke het genoegen der illusie verstoort. Wie zal het toch, om iets te noemen, waarschijnlijk achten, dat een Spanjaard, die eerst onlangs uit Valencia, voor het eerst deszelfs zachte luchtstreek verlaten hebbende, te Amsterdam gekomen is, in eene hem vroeger dus geheel onbekende ligchaamsoefening, het schaatsrijden, door de sierlijkheid en vlugheid zijner bewegingen allen overtreft? Moge ook al JOSUA's schoone stem helder geklonken hebben in het Hosanna, welks treffende indruk allerlei gezindten doet toevloeijen naar de Portugesche Synagoge, bij was toch zeker te zeer gewoon aan de wanluidende zinggebeden der Israelieten, dan dat het Psalmgezang, begeleid door de toonen van het orgel, in eene Protestantsche kerk, voor hem zoo oorverscheurende zou geweest zijn, als de Schrijfster dit doet voorkomen. Wat betreft de moeder van LEA, wekt de Schrijfster grootelijks de nieuwsgierigheid op, zonder die te bevredigen. Ook meenen wij het voor eene geheel overtollige episode te moeten houden, dat JOSUA bij zijne terugkomst te Valencia, na den dood van zijnen vader, zijn' troost zoekt in losbandige uitspattingen. Die episode staat daar zoo geheel op zichzelve, is door niets vroegers behoorlijk voorbereid, en heeft ook geen den minsten invloed op de eindelijke ontknooping. Maar, maken wij deze aanmerkingen alleen met hetzelfde doel, als waarmede men iemand, in wiens gelukkig slagen van zijnen arbeid men belang stelt, het een en ander in bedenking geeft, gaarne verklaren wij tevens, dat, waar zoo veel schoons gevonden wordt, zoo weinige vlekken ons niet hinderen. Het boek worde, bij de schaarschte van goede oorspronkelijke werken van smaak, op den regten prijs gewaardeerd, en de Schrijfster daardoor aangemoedigd, om nog meermalen ons lezend publiek op de vruchten van haar genie te vergasten.

Physiologie van den Haag, door een' Hagenaar, geïllustreerd door H. F. C. TEN KATE. (Met het motto):

Ontfanght dit vuyl papier: ghij hebt het licht te weten
Waer toe het dienen kan, als Suyker, Zeep en Kruyt
Geen peperhuys en vindt: ik geef het daer voor uyt.

HUYGENS.

Te 's Gravenhage, bij K. Fuhri. 1843. In 12mo. 164 bl. f :-75.

Een achttiende Hoofdstuk voor de Physiologie van den Haag." Door een' Hagenaar. Te 's Gravenhage, bij J. M. van 't Haaff. 1843. In 12mo. 40 bl. f-30.

In de maand October des vorigen jaars heeft een Utrechtenaar éénen Hagenaar door toebereid en toegediend vergif om het leven gebragt: in de maand November van dit jaar heeft een Hagenaar vergif toebereid en toegediend, dat het leven der ziele van honderden en duizenden zijner stad- en landgenooten kan, ja moet verpesten. Dat vergif is No. 1. Wij schamen ons, door een verslag van den inhoud dit te bewijzen; maar wij schromen niet, het hier openlijk te zeggen. De moordenaar van het leven des ligchaams is bekend, maar wie is die geestelijke gifmenger? De maatschappij heeft er belang bij, ook dezen te kennen, ten einde hem te kunnen schuwen. De Schrijver van No. 2 wijst zekere gelijkheid aan van stukken in No. 1 voorkomende met opstellen, door Dr. W. J. A. JONCKBLOET, inwoner der hofstad, in geletterde kringen aldaar voorgelezen, die het vermoeden schijnt te wettigen, dat deze dezelfde persoon is met den auteur van het laatste. Hij verwerpt echter daarna dat vermoeden als ongegrond en beleedigend, terwijl hij de gemelde gelijkheid uit een verregaand misbruik van den arbeid des bovengenoemden verklaart. En teregt voorwaar! Dr. JONCKBLOET is een der gelukkigste beoefenaars van onze oudNederlandsche Letterkunde; en hoe is de ware bloei dier studie van zedelijk goede beginselen af te scheiden? Dr. JONCKBLOET is een der vertegenwoordigers van het jonge Holland, en hoe is de diep bedorven smaak van No. 1 bestaanbaar met de roeping, welke dit zich heeft toegekend, om het oordeel en gevoel van ons geletterd publiek te reinigen? Dr. JONCKBLOET staat, benevens vele hoogstachtingwaardige mannen, op de naamlijst der medearbeiders van een onzer beoordeelende Tijdschriften, en hoe zou iemand zich onder zulk een gezelschap durven mengen, of er in geduld worden, die er vermaak in schept, zijne pen in vuiligheden te doopen, en die alzco zijne hand leent tot het ligtvaardig behandelen, ja verguizen van zedelijkheid, Bijbel en Godsdienst? Maar wie is de even schuldige, die den Heer X. zijne waar helpt aan den man brengen? De titel zoekt

[ocr errors]
[ocr errors]

ons niet door de lang versleten vlag van anonyme zedeloosheid, den naam van Londen, te verschalken, maar hij zegt ons met de grootste openhartigheid, dat dit is de boekverkooper K. FUHR te 's Gravenhage, dezelfde die tevens zijnen handel bezigt tot het bereiden en verspreiden van een tegengif, met name in zekere godsdienstige, goed geschrevene, tractaatjes. Zoo weegt het een het andere op, en houdt men vrede met zijn geweten, terwijl men in beide gevallen verkrijgt waarom men toch alleen boeken uitgeeft geld! Vive l'industrie! niet waar, Mijnheer FUIRI!.... Wij zouden Dr. JONCKBLOET Wel om verschooning willen vragen, dat wij in deze vuile zaak zijnen naam genoemd hebben; doch Z.Ed. zal ons geschrijf waarschijnlijk zoo veel niet tellen, daar het toch maar voorkomt in het Maandwerk uit de eeuw der staartparuiken en haarzakken." Nu, het zij zoo; wij zijn onnoozel genoeg, om daarop roem te dragen, en nog iets te hechten aan de begrippen van ingetogenheid, eerbaarheid en bescheidenheid, die men hier te lande nog niet zoo straffeloos durft vertreden, als de Heeren X. en FUHRI zich wel verbeelden. Ja, de Heer ruHRI!.... De vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels heeft eene prijsvraag uitgeschreven over de oorzaken van het verval diens handels en de middelen daartegen. Dat zou een onderwerp zijn voor Z.Ed. !... Wanneer zullen toch alle onze boekverkoopers leeren inzien, dat zij ook als zoodanig een geweten hebben, niet slechts omtrent hunnen handel, dien velen door enkel op winst berekende kwade praktijk en bederven, maar ook, en vooral, omtrent het publiek, welks heiligste belangen zij, alleen uit winzucht, dikwijls op 't spel zetten, zeggende met hunne voorgangers te Parijs: Après nous le deluge!... O, mogten zij toch leeren begrijpen dat er in het maatschappelijk leven naauwelijks één bedrijf is, waarop zwaarder verantwoording rust, dan op dat van uitgever! Wat geeft u regt zulk eene taal te voeren?".. Mijnheer X. en Mijnheer PURI!... alwat ons heilig is; hoogachting voor goede zeden; ontzag voor den Bijbel; eerbied voor de Godsdienst; ijver voor de letteren; liefde voor het vaderland; waardering van maatschappelijke orde; prijsstel ling op persoonlijke veiligheid; de stem van alle braven; het geloof in de kracht van het woord: principiis obsta! Dat regt komt ons toe; het is de natuurlijke eigendom van allen, die in dezelfde maatschappij leven. Geen tegenstand zal het ons uit de handen wringen; geen spot of laster zal ons afschrikken om het te doen gelden. Sterk door de bewustheid, dat wij ijveren voor het heil van den Staat en de Godsdienst, en het beste gedeelte der natie aan onze zijde hebben, zullen wij blijven roepen en aanklagen en waarschuwen, al is het dat wij alléén staan, dat niemand ons hoort, en de boekhandel met een zegevierend hoongelach ons wijst op zijnen bloei door de vermenigvuldiging van

» vuyl papier!"

Versjes voor jonge Kinderen, getrokken uit de door J. J. A. GOEVERNEUR uitgegevene Fabelboekjes, en met enkele vermeerderd. Met eenige Zangwijzen. Te Groningen, bij W. van Boekeren. In kl. 8vo. 68 bl. f : -30.

, Goede wijn behoeft geenen krans, en daarom kan het wel als overtollig worden geacht, iets tot aanprijzing van deze versjes te zeggen." Aldus drukt de Heer BRUGSMA zich uit in zijn schrijven aan ouders en opvoeders, waarmede dit bundeltje wordt geopend. De hier voorkomende versjes en liedjes zijn getrokken uit vroegere door den Heer GOVERNEUR, bij den Boekverkooper w. VAN BOEKEREN, uitgegevene Fabelboekjes, welke Rec. echter niet bekend zijn, maar waarvan in het voorberigt wordt gezegd, dat deze, zoo wel als de voor ons liggende stukjes, goedkeurende beoordeeling hebben ontvangen. Een en ander zou Rec. bijna beschroomd maken, eenige aanmerkingen in het midden te brengen: het boekje is hem echter ter beoordeeling gezonden, en hij zal dus kortelijk zijne gedachten er over mededeelen. Het bevat verscheidene lieve stukjes; maar, hoezeer van derzelver gebruik in Bewaar- of kleine Kinderscholen hier de aanprijzing wordt gevonden, komt het Rec. voor, dat zij doorgaans die eenvoudigheid en gemakkelijkheid, voor gehengenoefeningen, missen, die dergelijke versjes, buiten twijfel, zoo zeer moeten bezitten. Tot opwekking en verlevendiging van het godsdienstig gevoel zijn ze, hoewel ons niet kinderlijk genoeg en wat te hoog voor de bevatting der kleinen toeschijnende, anders wel geschikt. Wij spreken niet van stukjes als: De Zon. De Regen. In de Lente. Het Wormpje. De Bloemen e. d., maar wij bedoelen versjes (gedichten mogen wij wel zeggen) zoo als hier, onder den titel: Gods hand, Gods oog, worden aangetroffen. Gedichten van zes en vijf coupletten, ieder van twaalf regels! Zou iemand ter wereld, het volgende couplet b. v. lezende, zeggen, dat het een versje voor kinderen ware? Wij nemen het uit het stukje, Gods oog:

Ziet ge, in 't vroege morgenuur,

Uit den glans,

Die den trans

Van den hemel kleurt als vuur?
Als de wolken met een fijn
Helder gouden boordsel pralen.

(Kan een jong kind het begrijpen ?)
Is dat dan de wederschijn
Van uw schitterende stralen?
Doch het morgenrood verflaauwt;
Pas ontgloeid, verdwijnt het weder;
Maar gij waakt altijd, en teeder
Ziet gij neer op jong en oud.

Hier en daar treffen wij ook onbestemde uitdrukkingen aan: voor kinderen moet men zeer juist in dezelve zijn, ten einde alle misvatting en scheeve denkbeelden voor te komen, b. v.: Een hartje tikt hier in mijn zij (?) Eens trok een man de wereld rond. (Dit wordt hier van onzen Heer gezegd.) Ook hinderde het ons, het woord zeer zoo dikwerf als eindrijmwoord gebruikt te zien, ook daar, waar het voor ernstig of vurig wordt gebezigd; zoo als bl. 37: Ach, goede God! ik bid U zeer. t Wordt veelal om des rijmswille geplaatst.

De Heer GOEVERNEUR houde ons deze aanmerkingen ten goede. Het is zeer moeijelijk voor kinderen te schrijven en te dichten. Dien bevattelijken kindertoon aan te slaan, waarnaar de kleinen spelende hooren, en waarvan zij de klanken gemakkelijk opvangen en nazingen, vereischt veel studie en ondervinding. Dat GOUVERNEUR hiertoe de bekwaamheid bezit, bewijzen vele zijner versjes; doch men zorge maar het getal kinderboekjes niet te vermeerderen, dan met dezulken, die dien naam ten volle dragen kunnen. VAN ALPHEN is en blijft wel het voorbeeld, maar men kan het VAN ALPHEN niet afzien het maken van kindergedichtjes eischt bestudering van het kinderlijke gemoed en fijne opmerkzaamheid op de kleinen, zoo als deze zich in hunne gedragingen, zoo wel in de ouderlijke woonkamer als op de kinderkamer, voordoen. Wij laten, ter proeve van menig welgeslaagd stukje, het onderstaande volgen. In de Lente:

De lammertjes grazen
Op 't klaverland;

De vlindertjes azen
Op bloem en plant.

De vogeltjes fluiten
Op schellen toon;

0, overal buiten

Is 't even schoon.

En hoog uit den hemel
Ziet God, de Heer,

Op 't vrolijk gewemel
Vol liefde neêr.

Hij geeft alle dagen

Aan elk zijn deel;

Wie zou dan nog klagen?

God geeft zoo veel!

Na deze mededeelingen wenschen wij met den Voorredeschrijver, dat het bundeltje het zijne bijdrage tot aankweeking van al wat waar, goed en schoon, liefelijk en welluidend is!

« PreviousContinue »